De wet stelt geen eisen wat betreft de gronden voor opzegging tegen einde lopende verzekeringsperiode. Sinds kort is hier rechtspraak over.

 

(Rechtbank Den Haag (KG) 28 maart 2019, ECLI: NL:RBDHA:2019:4086)

Inleiding

Aan een opzegging tegen het einde van de lopende verzekeringsperiode stelt de wet – anders dan aan een tussentijdse opzegging – geen eisen wat betreft de gronden voor de opzegging. Dat betekent dat in beginsel van geen belang is wat de aanleiding voor de opzegging van de verzekering is. De verzekeraar kan op grond van artikel 7:940 lid 1 BW de verzekering beëindigen met ingang van de op het polisblad vermelde einddatum, waarbij de opzegging twee maanden van tevoren moet worden gedaan.

 

Rechtspraak over dit artikel was er tot voor kort niet. Deze uitspraak van de voorzieningenrechter brengt daar verandering in. Ik zal na een korte schets van de feiten de belangrijkste overwegingen van de voorzieningenrechter voor dit oordeel weergeven.

Feiten

Debo heeft Nationale Nederlanden verzocht om een verzekering voor (onder andere) haar kassen. Tijdens een inspectie voorafgaand aan de  acceptatie is gebleken dat sprake was van achterstallig onderhoud. Aan de acceptatie heeft Nationale Nederlanden daarom eisen gesteld, waaronder de eis dat een onderhoudscontract zou worden gesloten.

 

Nadat zich op 24 juni 2016 een grote hagelschade heeft voorgedaan bij Debo, bleek dat Debo geen onderhoudscontract had. Nationale Nederlanden heeft Debo dit niet tegengeworpen. Bij het herstel van de schade hebben zich problemen voorgedaan die er in het kort op neer komen dat het schadeherstelbedrijf de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, waardoor schade is ontstaan aan de kassen en/of reparaties niet deugdelijk hebben plaatsgevonden.

 

Op 18 januari 2018 deed zich wederom een (storm)schade voor bij Debo. Na deze schade zijn de kassen in goede staat van onderhoud gebracht. Dit heeft ertoe geleid dat Nationale Nederlanden de tussenpersoon van Debo heeft laten weten haar eerdere eis dat een onderhoudscontract zou worden gesloten, te laten vallen.

 

De tussenpersoon van Debo heeft dit doorgegeven en daarbij meegedeeld dat de polis automatisch verlengd zou worden. De verzekeraar heeft hierop de tussenpersoon meteen laten weten dat het vervallen van de eis een onderhoudscontract te sluiten los stond van een besluit de polis al dan niet te verlengen. Debo stelt dat haar tussenpersoon dit bericht van de verzekeraar niet heeft doorgestuurd.

 

Op 28 januari 2019 heeft Nationale Nederlanden alle verzekeringen van Debo tegen 1 april 2019, de contractvervaldatum opgezegd. In dit kort geding vraagt Debo om een verbod de verzekeringen op te zeggen.

Beslissing

De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Debo niet dat de opzegging niet tijdig zou hebben plaatsgevonden omdat deze aan de tussenpersoon en niet aan Debo zelf is toegezonden. Gelet op de adresclausule in de polisvoorwaarden mocht de opzegging worden verzonden aan de tussenpersoon en dit is tijdig, meer dan twee maanden voor de contractvervaldatum van de verzekeringen, gedaan. Rechtstreekse toezending was niet nodig.

 

Overigens oordeelt de voorzieningenrechter op grond van de feiten dat het hoe dan ook aannemelijk is geworden dat Debo meer dan twee maanden voor de contractvervaldatum van de verzekeringen op de hoogte was van de opzegging van de verzekeringen.

 

De voorzieningenrechter volgt de stelling dat Nationale Nederlanden zou hebben toegezegd dat de verzekeringen niet zouden worden opgezegd, evenmin, omdat niet Nationale Nederlanden, maar de tussenpersoon van Debo deze toezegging heeft gedaan.

 

Tot slot oordeelt de voorzieningenrechter dat de opzegging van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De voorzieningenrechter stelt het beginsel van de contractvrijheid voorop. De verzekeraar mag bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden en voor welke periode hij met de verzekeringnemer wenst te contracteren. Nationale Nederlanden is in beginsel dan ook gerechtigd voor de afloop van de geldende termijn te overwegen of zij na de contractvervaldatum de verzekering met dezelfde dekkingsmogelijkheden wenst te continueren en naar aanleiding van die overweging te besluiten om de verzekering tegen het einde van de contractvervaldatum op te zeggen.

 

Nationale Nederlanden mocht op basis van het schadeverleden een bedrijfseconomische afweging maken of zij dit risico na ommekomst van de overeengekomen looptijd van de verzekeringen nog langer wilde dekken, ook als Debo van het optreden van de schade op zichzelf geen verwijt valt te maken.

 

Ook de stelling van Debo dat Nationale Nederlanden de reden voor de opzegging niet eerder aan Debo heeft gegeven dan ter zitting in dit geding, is (als dit zou worden aangenomen) onvoldoende redengevend om tot een ander oordeel te komen.

 

Tot slot staat de voorzieningenrechter stil bij de verstrekkende gevolgen die de opzegging kan hebben voor Debo. Debo heeft gesteld dat zij haar verzekeringsportefeuille tot op heden niet elders heeft kunnen onderbrengen. Ook dit maakt de opzegging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van een verzekeraar als Nationale Nederlanden, die ook heeft te zorgen voor de continuïteit van haar eigen bedrijf, reikt niet zo ver dat zij om die reden gehouden is om dekking te blijven verlenen aan een partij waarbij zij dit bedrijfseconomisch niet langer verantwoord acht en waarin zij onvoldoende vertrouwen heeft. Dat Nationale Nederlanden misbruik maakt van haar opzeggingsbevoegdheid kan in het licht hiervan ook niet worden aangenomen.

Conclusie

Deze uitspraak maakt duidelijk dat verzekeraars een grote vrijheid toekomt waar het gaat om opzegging van de verzekeringsovereenkomst tegen het einde van de contractvervaldatum. Een dergelijke opzegging is niet snel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, terwijl evenmin gemakkelijk misbruik van (het) recht (de verzekeringsovereenkomst op te zeggen) sprake zal zijn. Mogelijk dat verzekerden hierop een beroep toekomt als wel wordt aangenomen dat de verzekeraar de verwachting heeft gewekt dat de verzekeringsovereenkomst gecontinueerd zou worden of als sprake is van willekeur. Dit zal echter niet snel het geval zijn.