Het komt niet vaak voor dat de Staat met succes aansprakelijk wordt gehouden voor feitelijke uitlatingen van een bewindspersoon.

Een voorbeeld hiervan is een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 september 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:10645). In deze casus stelden een aantal filmproducenten zich op het standpunt dat in Nederland een klimaat was ontstaan waarin downloaden van content uit illegale bron als een verworven recht werd beschouwd, waardoor zij schade leden. De filmproducenten weten dit aan uitlatingen hierover van de staatssecretaris van Justitie, die waren gedaan in het jaar 2011 en 2012.

Thuiskopie-exceptie, uitlatingen omtrent downloadverbod

Sinds 2004 is in artikel 16c Auteurswet en enkele andere wetten de zogenoemde thuiskopie-exceptie opgenomen, ter implementatie van artikel 5 van de Europese Auteursrichtlijn. Deze exceptie houdt in dat het is toegestaan om uitsluitend voor thuisgebruik een kopie te maken van een auteursrechtelijk beschermd werk. Bij de implementatie van de thuiskopie-exceptie in de Auteurswet en uitleg van de wet naderhand werd geen onderscheid gemaakt tussen downloaden uit legale en uit illegale bron. Onder meer in een persbericht van het ministerie en in een interview op de website van de NOS was door of namens de staatssecretaris van Justitie expliciet te kennen gegeven dat downloaden uit illegale bron was toegestaan. In plaats daarvan is een thuiskopieheffing ingevoerd, waarbij een consument bij de aankoop van een blanco gegevensdrager een heffing betaalt, die volgens een bepaalde verdeelsleutel toekomt aan de rechthebbenden van auteursrechtelijk beschermde werken (ook wel genoemd: de thuiskopieregeling). De thuiskopieregeling was bedoeld als tegemoetkoming aan rechthebbenden die inkomsten mislopen door het downloaden van films, muziek en andere software.

 

Op 10 april 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest ACI Amsterdam (ECLI:EU:C:2014:254) geoordeeld naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad dat de Auteursrichtlijn in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die geen onderscheid maakt waarin de bron van een voor thuisgebruik gemaakte kopie geoorloofd en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd (illegaal) is. Sindsdien staat definitief vast dat het Europese recht illegaal downloaden niet toestaat en dat de thuiskopie-exceptie daarop niet ziet. Achteraf bezien was de staatssecretaris in 2011 en 2012 dus van een onjuiste uitleg van de wet uitgegaan.

 

De filmproducenten stelden schade te lijden als gevolg van deze uitlatingen van de staatssecretaris, nu hij bij herhaling actief had uitgedragen dat de thuiskopie-exceptie van toepassing was op illegale thuiskopieën en de daarop berustende praktijk in stand had gehouden. Als gevolg daarvan was volgens de filmproducenten een klimaat ontstaan waarin downloaden uit illegale bron van auteursrechtelijk beschermd materiaal als ‘normaal’ en een verworven recht werd beschouwd. In de onderhavige procedure ging het enkel om het doen vaststellen van aansprakelijkheid van de Staat door middel van een verklaring voor recht, als opmaat naar afzonderlijke schadeprocedures.

Uitspraak rechtbank

De rechtbank wees de door de filmproducenten gevorderde verklaring voor recht toe. Daarbij is van belang dat het uiten van een (achteraf bezien) onjuiste juridische opvatting door een bewindspersoon in het algemeen niet onrechtmatig is. Of sprake is van een onrechtmatige uitlating dient volgens de rechtbank te worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder onder meer de gebruikte bewoordingen, de wijze waarop en de context waarin de uitingen zijn gedaan. Het is aan de eiser om voldoende concreet en onderbouwd te stellen waarom een bepaalde uitlating tegenover hem onrechtmatig is.

 

De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris in de gegeven omstandigheden onrechtmatig had gehandeld door als verantwoordelijk bewindspersoon in het publieke domein en in de media herhaaldelijk en in niet mis te verstane bewoordingen een verkeerde uitleg van artikel 16c Auteurswet en artikel 5 Auteursrichtlijn uit te dragen, namelijk dat downloaden uit illegale bron onder de thuiskopie-exceptie viel en dus geoorloofd was. Als immers naar deze uitleg wordt gehandeld, wordt inbreuk gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbende filmproducenten. De rechtbank ging niet mee in het betoog van de Staat dat met Unierecht strijdige uitlatingen van bewindspersonen pas onrechtmatig zijn indien tegen beter weten in een rechtens onjuiste uitleg zou worden verdedigd. In plaats daarvan maakt de rechtbank een vergelijking met onjuiste inlichtingen door een bevoegd overheidsorgaan, waarvoor ook geen hogere drempel voor het aannemen van onrechtmatigheid geldt.

 

De onrechtmatige handelingen kunnen de Staat ook worden toegerekend, nu onzekerheid over de uitleg van de wet naar verkeersopvatting voor rekening van de Staat komt. Tot slot is volgens de rechtbank aannemelijk dat er sprake is van een causaal verband met de door de filmproducenten gestelde schade. Er is daarmee voldaan aan de vereisten van aansprakelijkheid wegens een toerekenbare onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.

Gevolgen

Met deze uitspraak kunnen de filmproducenten nu hun schade verhalen op de Staat. Daarvoor is wel nodig dat zij concreet kunnen aantonen welke (op geld waardeerbare) schade is geleden als gevolg van de onrechtmatig bevonden uitlatingen. Vermoedelijk zullen de Staat en de filmproducenten hierover een regeling treffen. Mocht dat niet het geval zijn, dan kunnen de filmproducenten een schadestaatprocedure aanhangig maken, waarin de omvang van de schadevergoeding wordt vastgesteld.

Reikwijdte rechterlijke controle

De hier besproken uitspraak laat zien dat uitingen van de Staat gedaan in het publieke domein en in de media niet zijn onttrokken aan rechterlijke controle door de civiele rechter. Dit geldt niet alleen voor ambtenaren, maar ook voor bewindspersonen als ministers en staatssecretarissen en andere politieke ambtsdragers. Dit is een goede zaak en past bij een democratische rechtsstaat als de onze. Degene die stelt schade te hebben geleden als gevolg van feitelijke handelingen die kunnen worden toegerekend aan de Staat, heeft recht op toegang tot een rechter die de vraag kan beantwoorden of er ook recht bestaat op schadevergoeding. In de Nederlandse rechtsmachtverdeling is dit de civiele rechter. Andersom waarborgt deze rechterlijke controle dat degene die namens de Staat uitlatingen doet of andere feitelijke handelingen verricht, zich rekenschap geeft van de gevolgen die deze handelingen kunnen hebben.

 

Hierbij past ook dat de civiele rechter geen bevoegdheid toekomt om te oordelen over uitingen van bewindspersonen of andere politieke ambtsdragers die zijn gedaan in een politiek forum, zoals de Eerste of Tweede Kamer. Artikel 71 Grondwet bepaalt dat deze functionarissen niet aangesproken kunnen worden of strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor hetgeen door hen in vergaderingen van (commissies van) de Staten-Generaal is gezegd of daaraan schriftelijk is overgelegd, zoals in parlementaire stukken. Voor uitingen gedaan in een politiek forum bestaan staatsrechtelijke en politieke controlemechanismen.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over dit of andere onderwerpen op het terrein van het overheidsprivaatrecht en – aansprakelijkheidsrecht op met Rense Lubach, E: rense.lubach@nysingh.nl | T: 026 357 57 15 | M: 06 51 65 91 59