In dit artikel wordt het arrest van 25 november 2016 besproken.

Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687

 

Zoals bekend, hebben de arresten van de Hoge Raad over de uitleg van bepalingen in CAO ’s ook invloed op de uitleg van verzekeringsovereenkomsten, met name daar waar het verzekeringen op beurscondities betreft. Vergelijk het arrest Chubb/Dagenstaed van 16 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2793) (NJ 2008/284).

 

In het arrest Gerritse/HAS van 17 september 1993 (NJ 1994, 173) oordeelde de Hoge Raad dat bij de uitleg van een CAO, de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn.

 

In het arrest DSM/Fox van 20 februari 2004 (NJ 2005/493) overwoog de Hoge Raad dat die norm ook van toepassing is op:
andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende partijbedoelingen voor die derde niet kenbaar is”.
Ook overwoog de Hoge Raad in dit arrest dat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm geen tegenstelling bestaat, maar sprake is van een “vloeiende overgang”.

 

In een arrest van 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU9889) heeft de Hoge Raad beslist dat ook een sociaal plan volgens de CAO-norm moet worden uitgelegd omdat “niet kan worden aanvaard dat een in het sociaal plan opgenomen beding op verschillende wijzen zou moeten worden uitgelegd al naar gelang wie bij een geschil daaromtrent als partij zouden optreden”.

Arrest van 25 november 2016

In het thans te bespreken arrest van 25 november jl. (ECLI:NL:HR:2016:2687) (NJ 2012/142) heeft de Hoge Raad beslist over de uitleg van een sociaal plan voor een reorganisatie van een tapijtfabriek, waarvoor de moedermaatschappij zich borg had gesteld.

 

Het Hof had geoordeeld dat de vordering van werknemers van de tapijtfabriek die ná de reorganisatie nog in dienst waren en door het faillissement van de tapijtfabriek werden getroffen, waarbij zij zich op de door de moeder gegeven borgtocht beriepen, moest worden afgewezen. Het Hof had de vorderingen afgewezen omdat op grond van de CAO-norm bij de uitleg van het plan en de daarop gebaseerde borgtocht niet gekeken kon worden naar niet openbare voor derden niet kenbare stukken. Uit de tekst van het sociaal plan bleek namelijk niet dat het plan ook voor de achterblijvers zou gelden. Dat bleek echter wel uit de totstandkoming van het plan, waaronder niet openbare eerdere concepten en een voorafgaande beslissing van de Ondernemingsraad.

De Hoge Raad over de CAO-norm

Blijkens de rechtspraak strekt de CAO-norm in de eerste plaats ertoe te voorkomen, dat niet kenbare partijbedoelingen worden tegengeworpen aan derden die bij de totstandkoming niet betrokken zijn geweest – in dit geval de individuele werknemers –. Niet kan worden aanvaard dat een bepaling van een CAO op verschillende wijzen zou moeten worden uitgelegd, al naar gelang de personen die bij een geschil daarover als procespartij in het beding zijn betrokken. Daaruit volgt dat de CAO er ook toe strekt dat deze voor alle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd. Uit een en ander volgt dat de bestaansgrond van de CAO-norm is gelegen in de bescherming van derden tegen een uitleg van de bepalingen in de overeenkomst, waarbij betekenis wordt toegekend aan voor deze derden niet kenbare partijbedoelingen en in de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen.

 

In dit concrete geval rechtvaardigde deze bestaansgronden van de CAO-norm niet dat deze hier werd toegepast. Feitelijk doorslaggevend daarvoor was dat alle partijen voor wie de uitleg van het sociaal plan van belang waren (te weten de FNV, de moedermaatschappij en alle achterblijvers) in dezelfde procedure waren betrokken terwijl de dochter failliet was verklaard en de werknemers die tijdens de reorganisatie al waren ontslagen al een vergoeding op grond van het sociaal plan hadden ontvangen. Met andere woorden, omdat alle “kenbare derden” in de procedure waren betrokken, was het risico dat de norm op verschillende manieren voor verschillende partijen zou worden uitgelegd niet aanwezig , terwijl voorts een andere opvatting nu juist niet de bescherming zou bieden aan de werknemers die de CAO-norm beoogt.

 

Ik merk hierbij nog op dat dus niet duidelijk is hoe zou moeten worden geoordeeld als niet alle achterblijvers in de procedure zouden zijn betrokken; geldt dan de nuancering niet, terwijl ook voor de niet in de procedure betrokkenen de beschermingsgedachte evengoed geldt?

Relevantie voor verzekeringen?

Het ligt voor de hand dat dergelijke nuanceringen ook voor het gebruik van de CAO-norm in verzekeringsland relevant zijn.

 

Gedacht zou bijvoorbeeld kunnen worden aan een collectieve verzekering van een bepaald bedrijf, waarbij de onderhandelingen over de verzekeringsvoorwaarden tussen de werkgever en de verzekeraar hebben plaatsgevonden en het gaat om de uitleg van een bepaalde – voor de verzekerden op grond van een grammaticale uitleg onvoordelige – clausule, waarover tussen de partijen wel over is onderhandeld, maar waarvan de achtergronden niet bij de individuele verzekerden bekend zijn. Een dergelijke nuancering strookt ook met de vloeiende overgang tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm en de beschermingsgedachte van laatstgenoemde norm.