In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te bestaan over de toepassing van de grenswaarden voor de aanwezigheid van Listeria monocytogenes (Listeria) in levensmiddelen. Het onlangs verschenen Infoblad 85 biedt daarin ook niet altijd de gewenste helderheid.

Discussie met toezichthouders hierover leidt nog wel eens tot gerechtelijke procedures, die hierin meer duidelijkheid bieden. Deze zomer heeft het Hof van Justitie van de EU daar een nieuwe uitspraak aan toegevoegd.

Achtergrond

In Verordening (EG) nr. 2073/2005 over microbiologische criteria voor levensmiddelen (VMC) zijn normen gesteld voor de aanwezigheid van (Listeria) in levensmiddelen. Voor kant-en-klare levensmiddelen gelden twee grenswaarden. Het eerste bepaalt dat de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten, door middel van houdbaarheidsstudies, kan aantonen dat het product gedurende de hele houdbaarheidstermijn onder de grenswaarde van 100 kve/g zal blijven. Indien de producent dit niet – tot tevredenheid van de autoriteit (NVWA) – lukt, dan geldt de tweede grenswaarde; de producent dient door monstername toe te zien op de afwezigheid van Listeria. In geen van (de voorgeschreven) vijf monsters van 25g mag Listeria worden aangetroffen voordat de producten de directe controle van de producent hebben verlaten. Dit wordt ook wel ‘positive release’ genoemd.

 

Maar hoe verhouden deze grenswaarden zich ten opzichte van elkaar?

 

Rechtbank Rotterdam

 

De NVWA stelt zich op het standpunt dat naast ‘positive release’ ook de eisen van de eerste grenswaarde blijven gelden. Dat is volgends de Rechtbank Rotterdam onjuist. Het bemonsteringsschema n=5, c=0 geldt juist voor situaties waarin niet tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan worden aangetoond dat de producten gedurende de hele houdbaarheidsdatum aan de grenswaarde van 100 kve/g zullen voldoen. In zoverre is dus niet sprake van een aanvullende, maar van een alternatieve eis.

 

Hof van Justitie van de EU

 

Aanleiding voor deze procedure was een discussie tussen een producent van visproducten en de toezichthouder in Estland. De toezichthouder had door steekproeven bij een detailhandelszaak Listeria in de visproducten aangetoond.

 

De Estse rechter heeft hierover vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Daarmee wenst ede rechter in feite te vernemen of de relevante voorschriften in de VMC zo moeten worden uitgelegd dat, wanneer de producent niet aan de eerste grenswaarde voldoet, de hiervoor besproken tweede grenswaarde (geen Listeria aangetroffen in 5 monsters van 25 g product) voor in de handel gebrachte levensmiddelen geldt.

 

Afgelopen juni oordeelde het Hof van Justitie dat de tweede grenswaarde niet geldt voor levensmiddelen die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn. Volgens de tekst van de VMC geldt die waarde (slechts) zolang het product de directe controle van de producent nog niet heeft verlaten.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Met haar uitspraak lijkt het Hof van Justitie te bevestigen dat de twee besproken grenswaarden alternatieve waarden betreffen, waarbij ‘postive release’ mogelijk is, indien niet aan de eerste grenswaarde is voldaan.

 

Maar let op, het Hof van Justitie oordeelt (ook) dat de tweede maatstaf slechts geldt zolang de levensmiddelen de ‘directe controle’ van de producent niet hebben verlaten.

Uit de uitspraak lijkt ook te moeten worden geconcludeerd dat het Hof van Justitie van oordeel is dat het verlaten van de direct controle gelijk staat aan in de handel brengen van producten. Ook hierover bestaat in de praktijk nog wel eens discussie.

Tot slot laat de uitspraak van het Hof helaas toch nog ruimte voor nieuwe discussie. Zij overweegt daarin nl. ook:

“In deze context moet worden verwezen naar verordening nr. 178/2002. Artikel 14, lid 8, van deze verordening bepaalt in het bijzonder dat de bevoegde nationale autoriteiten de „nodige maatregelen” kunnen nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen van levensmiddelen of om te eisen dat levensmiddelen uit de handel worden genomen indien er voor die autoriteiten objectieve redenen zijn om te vermoeden dat deze levensmiddelen onveilig zijn, al voldoen zij aan de ervoor geldende specifieke Unierechtelijke bepalingen. Deze bepaling moet ruim worden uitgelegd, gelet op het belang ervan voor het bereiken van een hoog beschermingsniveau van de volksgezondheid en de belangen van de consument (zie in die zin arrest van 28 april 2022, Romega, C‑89/21, EU:C:2022:313, punt 23).

De toepassing van de nultolerantie (daarmee bedoelt het Hof de afwezigheid van Listeria in 5 monsters van 25g product) op levensmiddelen die in de handel zijn gebracht zonder dat de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten heeft aangetoond dat deze levensmiddelen voor de duur van de houdbaarheidstermijn de waarde van 100 cfu/g niet overschrijden, kan zo een „nodige maatregel” zijn in de zin van artikel 14, lid 8, van verordening nr. 178/2002.”

 

Kan de tweede grenswaarde dan – onder omstandigheden – toch ook worden toegepast als het levensmiddel al in de handel is gebracht?
Waar nu precies de grens van de grenswaarden van Listeria ligt is dus nog altijd niet volledig opgehelderd.

 

Voor meer vragen over levensmiddelenregelgeving neem vrijblijvend contact op met Marco Balhuizen; E: marco.balhuizen@nysingh.nl of bel 06 433 761 21.