Op 4 juni 2019 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) aangenomen. Eén van de wijzigingen ziet op het inzagerecht van nabestaanden van overleden patiënten.

Op 4 juni 2019 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) aangenomen. Eén van de wijzigingen ziet op het inzagerecht van nabestaanden van overleden patiënten, waarop hierna wordt ingegaan. Andere belangrijke wijzigingen zijn de verlenging van de bewaartermijn van het medisch dossier van vijftien naar twintig jaar en de verplichting van de hulpverlener om met de patiënt te overleggen. Over deze andere wijzigingen zullen wij u in een volgend alert informeren. Wanneer de wijzigingen in werking treden is nog onduidelijk en wordt op een later moment bij koninklijk besluit bekendgemaakt.

Inzagerecht voor nabestaanden

Op basis van de gewijzigde Wgbo dient een hulpverlener inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier van een overledene te verstrekken aan:

  1. een persoon aan wie de patiënt daarvoor bij leven toestemming heeft gegeven. Die toestemming moet schriftelijk of elektronisch zijn vastgelegd;
  2. de nabestaande, zoals bedoeld in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), of een vertegenwoordiger van de patiënt, zoals bedoeld in de Wgbo, als die persoon een mededeling over een incident op grond van de Wkkgz heeft gekregen;
  3. een ieder die een zwaarwegend belang heeft en duidelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier noodzakelijk is om het zwaarwegend belang te behartigen.

Onduidelijkheden bij inzagerecht voor nabestaanden

De nieuwe regeling roept de nodige vragen op. Om te beginnen is niet duidelijk of de toestemming die de patiënt bij leven geeft expliciet moet zien op inzage na overlijden of dat een toestemming die is gegeven voor inzage tijdens het leven van de patiënt ook mag gelden als toestemming voor inzage na het overlijden van de patiënt. In de toelichting bij de wetswijziging is door de wetgever benadrukt dat de wilsuiting van de patiënt doorslaggevend is: de wilsuiting geldt als uitgangspunt. Als daaruit niet duidelijk blijkt dat de patiënt aan een persoon toestemming geeft voor inzage na het overlijden moet er ons inziens dan ook van uit worden gegaan dat die toestemming niet gegeven is.

Op basis van deze nieuwe wetgeving is het voldoende dat de patiënt mondeling aan de hulpverlener aangeeft aan wie welke gegevens na overlijden wel of niet mogen worden verstrekt. De hulpverlener dient hiervan een aantekening te maken in het dossier. In de ideale wereld zou de hulpverlener bij iedere nieuwe patiënt moeten vragen wie en in welke omvang bij leven en wie en in welke omvang na overlijden inzage in het dossier mag hebben en daarvan aantekening moeten maken in het dossier van de patiënt. Daarmee kunnen onduidelijkheden na overlijden worden voorkomen.

 

De tweede categorie van personen, die een mededeling heeft gekregen over een incident op grond van de Wkkgz, roept ook vragen op. De nabestaanden zoals bedoeld in de Wkkgz en de vertegenwoordiger van een patiënt zoals bedoeld in de Wgbo worden genoemd onder deze categorie. Echter, de personen die als nabestaanden kunnen kwalificeren in de zin van de Wkkgz en de personen die als vertegenwoordiger kunnen kwalificeren op grond van de Wgbo zijn niet geheel hetzelfde en kennen bovendien een andere rangorde. Zo noemt de Wgbo bijvoorbeeld de echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel, terwijl de Wkkgz de ‘andere levensgezel’ niet noemt en er dus daar ten minste sprake moet zijn van een geregistreerd partnerschap. Het is onduidelijk of in een dergelijk geval aan een andere levensgezel inzage verleend moet worden in het dossier na overlijden van de patiënt. Het is afwachten hoe hier in de praktijk en mogelijk de rechtspraak mee omgegaan zal worden.

 

In de laatste situatie kan iedereen die meent of stelt een zwaarwegend belang te hebben verzoeken om inzage in het dossier van de overleden patiënt. Dat is dus een brede en weinig afgebakende groep. Het zal naar verwachting veelal gaan om erfgenamen die menen tekort te zijn gedaan. Over die situaties bestaat uitgebreide rechtspraak die ook voor de toekomst relevant blijft.
Een aanvullende bepaling is in de wet opgenomen voor het geval iemand op grond van een zwaarwegend belang om inzage in een dossier vraagt, vanwege een vermoeden van een medische fout. De hulpverlener dient de gegevens dan te verstrekken. Indien de hulpverlener dat niet doet, dient hij de gegevens te verstrekken aan een door de verzoeker aangewezen onafhankelijke arts. Indien de onafhankelijke arts oordeelt dat het niet verstrekken van inzage niet gerechtvaardigd is, dan dient de hulpverlener de gegevens alsnog te verstrekken aan de verzoeker. Oordeelt de onafhankelijke arts dat de gegevens niet verstrekt hoeven te worden, dan kan door de verzoeker vervolgens een oordeel worden gevraagd aan de rechter. Het is overigens niet duidelijk wanneer er sprake is van een onafhankelijke arts en wie de onafhankelijkheid van de arts beoordeelt. Dat terwijl het oordeel van de arts verstrekkend is. Ook dit zal naar verwachting in de praktijk tot discussie leiden.

Vragen

Heeft u vragen over de wijzigingen van de Wgbo en het inzagerecht in het dossier van een overleden patiënt, neemt u dan contact op met de experts van de Marktgroep Zorg, die u hierover kunnen adviseren.