Schade die is ontstaan tijdens het verrichten van resocialisatiewerkzaamheden valt niet onder het bereik van artikel 7:658 BW. Zo heeft de rechtbank Amsterdam bepaald in haar uitspraak van 27 juli 2022.

Wat is er gebeurd?

Een man, verder te noemen “de cliënt” zit vanwege een detentievervangende behandeling in een wooncomplex van een maatschappelijke organisatie. Deze organisatie richt zich op de begeleiding van (ex-)gedetineerden bij hun terugkeer in de maatschappij. Een voorwaarde voor het verblijf in de organisatie is dat door de cliënten wordt deelgenomen aan verplichte dagbestedingsactiviteiten voor 26 uur per week.

 

In het kader van deze dagbesteding is de cliënt, onder begeleiding van een werknemer van de organisatie, met behulp van een huishoudtrap appels gaan plukken. Van deze appels zou later appelmoes worden gemaakt. Tijdens het plukken van de appels is hij van de huishoudtrap gevallen en heeft daarbij een enkelfractuur opgelopen. De cliënt vordert bij de rechtbank Amsterdam vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade. Aan zijn vordering legt hij primair artikel 7:658 BW ten grondslag en subsidiair de onrechtmatige daad.

Geen werkrelatie in de zin van artikel 7:658 BW

Voordat er sprake kan zijn van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW, dient er sprake te zijn van een werkrelatie. Aangezien tussen de cliënt en de organisatie geen arbeidsovereenkomst bestond, kan de aansprakelijkheid slechts worden gebaseerd op lid 4 van artikel 7:658 BW. Deze bepaling houdt in dat degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, net als een werkgever aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.

 

Onderhavig geval loopt vast op het vereiste dat de werkzaamheden dienen te zijn verricht ‘in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf’. Volgens de rechtbank is hier namelijk geen sprake van. De activiteiten die de cliënt die dag heeft verricht zijn immers speciaal bedoeld als dagbesteding om hem voor te bereiden op een terugkeer in de samenleving. Zodra de cliënten de werkzaamheden niet (meer) zouden verrichten, zouden de (daadwerkelijke) werknemers van de organisatie de appels ook niet plukken. De werknemers hebben namelijk als taak om de cliënten te begeleiden en niet, zoals de rechtbank vaststelt, het produceren van appelmoes. Dat de dagbesteding een verplicht onderdeel was van het verblijf in de organisatie doet daar niet aan af. De werkzaamheden die door de cliënt zijn verricht, vallen derhalve niet onder het bereik van artikel 7:658 BW.

Zorgplicht geschonden of niet?

Door de cliënt is voorts aangevoerd dat de organisatie haar zorgplicht heeft geschonden en daarmee een onrechtmatige daad jegens hem is begaan. Zij hebben immers naar zijn oordeel zijn veiligheid niet kunnen waarborgen. Het beklimmen van een trap is volgens de rechtbank geen bijzonder risicovolle activiteit voor een volwassen man. Dat daarbij (enig) risico bestaat om te vallen doet daar niet aan af. Van de cliënt mocht en kon derhalve worden verwacht dat hij dit risico zou onderkennen, een juiste inschatting hiervan zou maken en zijn gedrag daarop zou aanpassen.

Conclusie

De rechtbank wijst de vordering om bovengenoemde redenen af. Dat het begrip ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ ruim dient te worden opgevat, heeft echter niet tot gevolg dat het verrichten van resocialisatiewerkzaamheden hieronder dient te worden begrepen.