Bij de behandeling van letselschades komt het met regelmaat voor: een deskundigenbericht. Partijen benaderen meestal samen een deskundige, bijvoorbeeld een orthopedisch chirurg, om vast te laten stellen welke klachten en beperkingen benadeelde heeft en wat de verwachting van het herstel of de verslechtering naar de toekomst is.

Het uitgangspunt bij een deskundigenbericht dat op gezamenlijk verzoek tot stand is gekomen is dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de uitkomsten van dat onderzoek door de deskundige, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport bestaan (ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9228). Daarvan kan sprake zijn als de deskundige buiten de grenzen van zijn eigen deskundigheid getreden is of als niet voldoende duidelijk uit het rapport volgt op welke gronden de conclusies gebaseerd zijn (ECLI:NL:TGZCTG:2014:17).

 

Eenzijdig deskundigenbericht

Een andere veel voorkomende situatie is dat één van de partijen zelf een deskundige benaderd om een eenzijdig deskundigenbericht op te laten stellen. Dat kan zijn om bepaalde stellingen te onderbouwen of juist om zich goed te kunnen verweren tegen de stellingen van de andere partij. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de waarde is van een dergelijk eenzijdig deskundigenbericht (Art. 152 lid 2 Rv). Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval zal de rechter beoordelen of partijen gebonden zijn aan het deskundigenbericht. Dat één van de partijen niet betrokken is geweest bij de keuze van de deskundige en ook niet heeft kunnen reageren op de bevindingen van de deskundige, kan reden zijn om het eenzijdige deskundigenbericht niet als uitgangspunt voor de schaderegeling te laten gelden (ECLI:NL:RBDHA:2015:4760).

 

Beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2022

Een meer ingewikkelde situatie deed zich voor in de zaak die geleid heeft tot de beschikking van 18 januari 2022 van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2022:149). In deze zaak ging het om een benadeelde die aangereden was door een automobilist. Achmea heeft als WAM-verzekeraar van de automobilist de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Benadeelde heeft daarnaast ook een beroep gedaan op de ongevallenverzekering die zij bij FBTO (onderdeel van Achmea) afgesloten heeft.

 

In het kader van de afwikkeling van de claim op de ongevallenverzekering is een deskundigenbericht uitgebracht door een psychiater. Achmea in de hoedanigheid van WAM-verzekeraar is niet betrokken bij de totstandkoming van dit deskundigenbericht en heeft aangegeven het rapport niet te accepteren voor de afwikkeling van de WAM-claim.

 

Benadeelde heeft vervolgens een deelgeschil aanhangig gemaakt, waarin zij kort gezegd de rechtbank verzoekt om voor recht te verklaren dat partijen gebonden zijn aan het rapport van de psychiater. Subsidiair verzoekt zij een verklaring voor recht dat zij niet gehouden kan worden om mee te werken aan een hernieuwd onderzoek, omdat dat te belastend voor haar is.

 

Overwegingen rechtbank

De rechtbank volgt benadeelde tot op zekere hoogte. Allereerst overweegt de rechtbank dat Achmea niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het rapport van de psychiater en daarom is Achmea niet gehouden aan de inhoud daarvan. Daarbij betrok de rechtbank ook het feit dat de psychiater niet de beschikking had over een compleet dossier en daardoor ook geen adequaat en volledig onderzoek heeft kunnen verrichten. Daarom is, zo stelt de rechtbank, het huidige rapport geen goede basis voor de afwikkeling van de schade.

 

Nieuw onderzoek nodig?

Partijen zijn het er over eens dat er een psychiatrische expertise nodig is om de klachten van benadeelde te onderzoeken. Zoals gezegd kan het huidige rapport niet dienen als uitgangspunt voor de afwikkeling van de schade. Achmea kan daarom eisen dat er een nieuw onderzoek uitgevoerd moet worden en dat dat door een andere deskundige gedaan moet worden.

 

Volgens de rechtbank is het echter niet nodig om een volledig nieuw psychiatrisch onderzoek te laten doen door een nieuwe deskundige. Bij dit oordeel heeft de rechtbank zich volledig laten leiden door de situatie van benadeelde. Een nieuw onderzoek zou te belastend voor haar zijn. Als tussenoplossing heeft de rechtbank geoordeeld dat Achmea in de gelegenheid gesteld wordt om nog aanvullende vragen te stellen aan de deskundige die het eerdere onderzoek verricht heeft.

 

Juiste uitkomst?

Mijns inziens is dit geen wenselijke gang van zaken. Achmea krijgt dan wel de mogelijkheid om vragen te stellen en benadeelde moet zorgen dat alle relevante medische informatie verstrekt wordt aan de deskundige, maar het is maar zeer de vraag of dit gaat leiden tot een deskundigenbericht dat voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden. Het is immers in de praktijk algemeen bekend dat deskundigen niet gauw terugkomen van hun eerdere oordelen, ook als zij nieuwe medische informatie krijgen die zouden moeten leiden tot een ander oordeel (Mr. A.N.L. de Hoogh, ‘Het deskundigenrapport buiten rechte op gezamenlijk verzoek’, L&S 2018/4, p. 5-10).

 

De rechtbank heeft zo geoordeeld, omdat zij verwacht dat een rapport van een nieuwe deskundige alleen maar meer discussie op gaat leveren tussen partijen. Ik denk juist dat eerder het tegenovergestelde het geval zal zijn: door een reeds bestaand ongeschikt rapport aan te passen ontstaat juist meer discussie, terwijl bij een heel nieuw rapport dat op gezamenlijk verzoek tot stand is gekomen, vaststaat dat partijen daar in beginsel aan gebonden zijn.