De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) heeft in de afgelopen zomermaanden in een viertal uitspraken van 6 juli 2022 het beoordelingskader noodzaak woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet verduidelijkt over de vraag wanneer de burgemeester mag aannemen dat vanuit een woning in drugs wordt gehandeld.

In het navolgende bespreken wij deze uitspraken (ECLI:NL:RVS:2022:1910, ECLI:NL:RVS:2022:1911, ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1916) die belangrijke handvaten voor de openbare orde praktijk bieden.

Het ‘oude’ beoordelingskader van de Afdeling

Voor een goed begrip van bovengenoemde uitspraken van 6 juli 2022 staan wij eerst kort stil bij het beoordelingskader dat de Afdeling tot aan deze uitspraken hanteerde. Daarbij wijzen wij allereerst op de inmiddels welbekende overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019. In deze uitspraak heeft de Afdeling het beoordelingskader uiteengezet dat wordt gehanteerd bij het sluiten van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

 

Uit de overzichtsuitspraak volgt onder meer dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld moet worden in hoeverre het sluiten van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de beoordeling van deze ernst en omvang van de overtreding spelen volgens de Afdeling verschillende omstandigheden een rol zoals:

 

  • de hoeveelheid aangetroffen drugs;
  • het soort drugs (hard of soft);
  • of er al dan niet sprake is van recidive en
  • of de woning in kwestie in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt.

Handel in drugs vanuit de woning van zwaarwegend belang

Verder is van zwaarwegend belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning verhandeld worden. Volgens het oude beoordelingskader van de Afdeling mag de burgemeester al aannemen dat hier sprake van was wanneer er een handelshoeveelheid drugs in een woning werd aangetroffen. Dit levert op zichzelf al een belang bij een woningsluiting op. Het is dan aan de overtreder om het tegendeel aannemelijk te maken. Andere aanwijzingen dat in of vanuit een woning drugs worden verhandeld zijn, volgens de ‘oude’ jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld politiewaarnemingen, meldingen, verklaringen van buurtbewoners en/of aangetroffen attributen die te relateren zijn aan drugshandel (zoals weegschalen, verpakkingsmaterialen of een grote hoeveelheid contant geld en wapens).

Beoordelingskader aangescherpt

Uit de uitspraken van 6 juli 2022 volgt dat de Afdeling sindsdien een aangescherpt beoordelingskader hanteert in de situatie dat er geen of weinig aanwijzingen zijn die duiden op handel in of vanuit de woning en de burgemeester tóch meent dat hier sprake van is. In dat geval  zal de burgemeester – als hij zich dus op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – zijn standpunt nader moeten onderbouwen. Indien hij hier niet of onvoldoende in slaagt, vindt de Afdeling een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig.

 

Indien niet alleen aanwijzingen voor het bestaan van handel in drugs vanuit de woning ontbreken, maar er óók andere omstandigheden ontbreken die volgens voornoemde overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan kan dit er volgens de Afdeling toe leiden dat er in zijn geheel geen noodzaak bestaat om tot sluiting over te gaan.

Waar leidt deze verduidelijking in de praktijk toe?

Om het verduidelijkte beoordelingskader van de Afdeling beter te begrijpen, bespreken wij hierna twee van de vier uitspraken van de Afdeling 6 juli 2022.

 

In de eerste uitspraak van 6 juli 2022 had de burgemeester van Kerkrade – conform geldend beleid – een woning gesloten voor de duur van 52 weken na de vondst van 41 gram amfetamine (harddrugs). Volgens het oude beoordelingskader van de Afdeling zou de burgemeester met het aantreffen van een dergelijke (handels)hoeveelheid harddrugs in een woning, al voldoende aannemelijk kunnen maken dat de drugs aanwezig waren met de bedoeling om te worden verhandeld.

 

Op grond van het aangescherpte beoordelingskader vond de Afdeling dit echter onvoldoende aannemelijk. Daarbij achtte Afdeling het van belang dat er vanwege de volgende omstandigheden geen of weinig aanwijzingen waren dat er sprake was van handel vanuit de woning:

 

  • er waren geen signalen (zoals bijvoorbeeld. meldingen vanuit de buurt) dat er een ‘loop’ naar de woning was;
  • er waren geen overlastmeldingen die wezen op handel vanuit de woning; en
  • in de woning waren verder geen attributen (zoals weegschalen of verpakkingsmaterialen) aangetroffen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel.

 

Conform het aangescherpte beoordelingskader oordeelde de Afdeling dat het in dit geval op de weg van de burgemeester had gelegen om nader te onderbouwen waarom volgens hem in onderhavig geval tóch sprake was van drugshandel vanuit of in de woning. Volgens de Afdeling had de burgemeester dit echter niet gedaan. Het enkele aantreffen van de harddrugs (amfetamine) in de woning vormde volgens de Afdeling een onvoldoende onderbouwing.

Woningsluiting van meer dan zes maanden is onevenredig

Op grond van bovengenoemde omstandigheden achtte de Afdeling het in dit geval aannemelijker dat de in de woning aangetroffen drugs aanwezig waren om elders te worden verhandeld. Volgens de Afdeling was er dan ook geen sprake van handel vanuit of in de woning. Gelet op de overwegingen in r.o. 4.7 oordeelt de Afdeling dat de burgemeester de woningsluiting noodzakelijk heeft kunnen achten, maar niet voor een langere duur dan zes maanden.

 

Volgens de Afdeling is de noodzaak van de sluiting van de woning van zes maanden daarbij voldoende onderbouwd door de burgemeester. Zo bevond de woning zich in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, waar sinds april 2018 al drie woningen waren gesloten vanwege de handel in drugs. Daarom achtte de burgemeester de signaalfunctie die van een woningsluiting uitgaat, in dit geval extra belangrijk. Dit betoog van de burgemeester slaagde volgens de Afdeling.

Noodzaak woningsluiting Eindhoven geheel niet onderbouwd

In de tweede (en tevens vergelijkbare) uitspraak van 6 juli 2022 kwam de Afdeling echter tot een andere conclusie. In dit geval had de burgemeester van de gemeente Eindhoven – conform geldend beleid – een woning gesloten voor de duur van vier maanden nadat in de woning bijna 80 gram cocaïne was gevonden. Net als in de eerder besproken uitspraak van 6 juli 2022 waren er in de Eindhovense kwestie verder geen aanwijzingen dat er vanuit de woning in drugs werd gehandeld. Zo was geen sprake van:

 

  • waarnemingen van feitelijke handel vanuit de woning,
  • een ‘loop’ naar de woning,
  • overlastmeldingen die wezen op handel vanuit de woning en
  • attributen (zoals weegschalen of verpakkingsmaterialen) die in de woning waren aangetroffen en konden wijzen op drugshandel.

 

Ook in dit geval oordeelde de Afdeling – conform het aangescherpte beoordelingskader – dat het in dit geval op de weg van de burgemeester had gelegen om nader te onderbouwen waarom volgens hem in onderhavig geval tóch sprake was van drugshandel vanuit of in de woning. Maar ook in dit geval slaagde de burgemeester hier niet in. Volgens de Afdeling was een sluiting van de woning van meer dan zes maanden daarom in beginsel (ook in deze zaak) onevenredig.

 

Anders dan in de eerder besproken uitspraak kon de burgemeester in dit geval echter geen omstandigheden aanvoeren die een sluiting van de woning – voor niet langer dan zes maanden –konden rechtvaardigen. Zo was in dit geval bijvoorbeeld geen sprake van een recidive en was de woning ook niet gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Daarmee kon de burgemeester de noodzaak van de woningsluiting niet onderbouwen. De Afdeling oordeelde daarom dat de burgemeester in dit geval in zijn geheel geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning.

Les voor de praktijk

De hiervoor besproken uitspraken van 6 juli 2022 laten zien dat de Afdeling een aangescherpt beoordelingskader hanteert voor de vraag wanneer de burgemeester mag aannemen dat vanuit een woning drugs wordt verhandeld.

 

In het oude beoordelingskader van de Afdeling van vóór 6 juli 2022 gold dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning, in beginsel al aannemelijk was dat er sprake was van handel in drugs vanuit de woning. Daarmee was de noodzaak van de woningsluiting veelal al gegeven, tenzij de overtreder het tegendeel aannemelijk kon maken.

 

De uitspraken van 6 juli 2022 laten echter zien dat de Afdeling deze lijn heeft verlaten. Nu zal de burgemeester meer omstandigheden moeten aanvoeren die wijzen op handel vanuit de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het wijzen op attributen (zoals weegschalen en/of verpakkingsmaterialen) die in de woning zijn aangetroffen en die kunnen wijzen op drugshandel en/of verklaringen van buurtbewoners hierover. Wij adviseren de burgemeester om hier in de onderbouwing van zijn besluit, of de daaraan ten grondslag gelegde bestuurlijke rapportage, uitdrukkelijk aandacht aan te besteden.

 

Indien er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan vindt de Afdeling een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig.