Een NSW B.V. verhuurt een deel van het landgoed voor de exploitatie van een natuurbegraafplaats. In geschil is of de bosbouwvrijstelling kan worden toegepast. Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat dit het geval is (ECLI:NL:GHARL:2023:357).

Waar gaat deze zaak over?

De belanghebbende in deze zaak is eigenaar van een landgoed. Het landgoed bestaat grotendeels uit bos en kwalificeert als een landgoed in de zin van artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 (NSW). De belanghebbende verkoopt het landgoed aan een NSW B.V. De aandelen in de NSW B.V. zijn gecertificeerd. De belanghebbende en zijn echtgenote houden certificaten.

 

De NSW B.V. is fiscaal transparant. Daardoor worden de werkzaamheden, rechten en verplichtingen van de NSW B.V. beschouwd als die van haar gezamenlijke aandeelhouders.

 

Jaren later wordt er een nieuwe B.V. opgericht, die een natuurbegraafplaats gaat exploiteren. De aandelen in deze B.V. worden grotendeels gehouden door de NSW B.V. en voor een klein gedeelte door de belanghebbende en zijn echtgenote.

 

De NSW B.V. verhuurt circa 30 hectare bos aan de nieuwe B.V. voor de natuurbegraafplaats. In de aangifte IB doet de belanghebbende een beroep op de bosbouwvrijstelling voor de door de NSW B.V. ontvangen huur en grafrechten van ruim € 1.200.000,-. De inspecteur weigert de vrijstelling en de belanghebbende gaat in beroep.

Intact houden opgaand hout

De inspecteur voert aan dat de bosbouwvrijstelling niet ziet op de basishuurinkomsten en volledige verhuur van grafrechten, omdat die inkomsten niet opkomen uit het bosbedrijf.

 

Het Hof stelt bij de beoordeling van deze stelling voorop dat wil sprake zijn van een bosbedrijf in de in artikel 3.11 eerste lid Wet Inkomstenbelasting 2001 bedoelde zin, het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond moet staan. Daarvan is sprake als de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van de betreffende ondernemer meebrengt dat het bos intact gelaten wordt. Hierbij is van geen belang aan welk bedrijfsproces van de onderneming het bos dienstbaar is.

 

Naar het oordeel van het Hof maakt de verhuur van een deel van het door de NSW B.V. geëxploiteerde bos aan een derde, mede gelet op de voorwaarden waaronder die huur is aangegaan, niet dat de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van de NSW B.V. niet intact gelaten wordt.

 

De Rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat de belanghebbende die feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het bos op de verhuurde bospercelen het intact houden van opgaand hout op de voorgrond staat. Aan de hand van foto’s is vastgesteld dat het opgaand hout in het bos niet wordt aangetast, ondanks dat in het bos een natuurbegraafplaats wordt geëxploiteerd. De graven op de natuurbegraafplaats worden tussen bomen en struiken gegraven, waarbij geen wandelpaden worden aangelegd. Er worden dus geen bomen gekapt voor graven. Het bos wordt volgens de FSC-richtlijnen onderhouden op dezelfde wijze als de andere bospercelen die de NSW B.V. bezit.

 

Omdat het intact laten van het bos op de verhuurde percelen op de voorgrond staat, behoren deze percelen tot het bedrijfsvermogen van een bosbedrijf. Daarmee vallen, aldus de Rechtbank, alle inkomsten die de belanghebbende uit de exploitatie van deze percelen geniet, onder de bosbouwvrijstelling. Het Hof neemt de overwegingen en beslissing van de Rechtbank over.

 

De stelling van de inspecteur dat op de verhuurde grond niet een bos maar een begraafplaats wordt geëxploiteerd en om die reden niet onder de bosbouwvrijstelling valt treft naar het oordeel van het Hof evenmin doel.

 

Het Hof oordeelt dat de bosbouwvrijstelling van toepassing is en verklaart het beroep van de inspecteur ongegrond.