Een standaardvraag die bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen aan de orde komt is de vraag of er in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling.

Het college van B&W dient dit te toetsen aan de hand van de parkeernormen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, en zal zo nodig voorschriften daarover moeten verbinden aan de omgevingsvergunning. Zo ook in de kwestie die leidde tot de uitspraak van 7 oktober 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) ABRvS 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2381.

Casus

In deze zaak ging het om een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een kantoor met vier appartementen in Heesch. Voor de woningen mag op basis van de parkeernota een bezettingsgraad van 50% worden aangehouden in verband met het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen met het kantoor. Er zijn, rekening houdend met dubbelgebruik, 8,5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Het bouwplan voorziet in 11 parkeerplaatsen op eigen terrein. Zonder dubbelgebruik zou een aantal van 12,1 parkeerplaatsen nodig zijn.

 

De appellant in kwestie woont in de omgeving van het perceel en wil niet dat de omgevingsvergunning wordt verleend, onder meer omdat hij parkeerhinder vreest. De vergunning is daarom aangevochten in een eerdere procedure bij de Afdeling. De uitkomst daarvan is dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat het dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners van de appartementen en de gebruikers van de kantoorruimte mogelijk was.

Naleving vergunningvoorschrift door kwalitatieve verplichting

In het nieuwe besluit van het college, waar het in deze uitspraak om gaat, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en dat er wordt voldaan aan de parkeernorm door middel van dubbelgebruik. Om te verzekeren dat dubbelgebruik ook in de toekomst mogelijk blijft, heeft het college voorschrift 20 aan de omgevingsvergunning verbonden.

Dat voorschrift luidt:

“De parkeerplaatsen op eigen terrein mogen niet worden gereserveerd voor specifieke bewoners/gebruikers van het pand. De parkeerplaatsen zijn voor alle bewoners/gebruikers van het pand vrij en gelijkelijk toegankelijk. Teneinde de naleving van dit voorschrift te waarborgen is een overeenkomst met alle rechthebbenden en de gemeente aangegaan tot het vestigen van een kwalitatieve verplichting. Partijen hebben te dulden dat op alle parkeerplaatsen door andere eigenaren, gebruikers en bezoekers van het pand mag worden geparkeerd. Dit op straffe van een direct opeisbare boete.”

 

Vervolgens is een overeenkomst gesloten, waarin de volgende kwalitatieve verplichting is opgenomen:

 

“Iedere gerechtigde tot ieder voormeld registergoed, zijnde een appartementsrecht, dient te dulden dat iedere parkeerplaats behorend tot dat appartementsrecht, mede gebruikt [wordt] door de eigenaren, gebruikers en gasten van de andere voormelde appartementsrechten om een voertuig te parkeren.


Iedere gerechtigde dient na te laten iedere actie of handeling, waardoor voormeld gebruik door derden belemmerd of verhinderd wordt, behoudens het normale gebruik van de parkeerplaats door hemzelf of andere gebruikers en gasten die ten behoeve van dat appartementsrecht in het appartementencomplex een voertuig wensen te parkeren. Door het gezamenlijk gebruik als voormeld is sprake van dubbelgebruik.”

Oordeel Raad van State

Het meest verstrekkende betoog van de appellant tegen het nieuwe besluit is dat het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen niet door middel van een vergunningvoorschrift kan worden gewaarborgd en dat het besluit daarom in strijd met de Parkeernormennota is genomen. De Afdeling oordeelt daarover echter dat dit betoog niet opgaat. In voorschrift 20 is immers bepaald dat de naleving van het voorschrift wordt gewaarborgd door het vestigen van een kwalitatieve verplichting. Hiermee is verzekerd dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners en gebruikers van het perceel en hun gasten daadwerkelijk mogelijk is. Daarmee kan volgens de Afdeling het voorschrift worden gehandhaafd.

Voor de praktijk

Deze uitspraak laat zien dat een combinatie van vergunningvoorschrift en het overeenkomen van een kwalitatieve verplichting is toegestaan en voldoende is voor het verzekeren van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Een enkel vergunningvoorschrift zou in dat opzicht ook mogelijk onvoldoende zekerheid kunnen bieden. Een vergunningvoorschrift richt zich op grond van de Wabo immers alleen tot de vergunninghouder. Gebruikers van de desbetreffende parkeerplaatsen kunnen daarom niet rechtstreeks met een beroep op het voorschrift worden aangesproken. Daarvoor is een kwalitatieve verplichting vereist. Met de bovenstaande constructie kan dit dubbelgebruik van parkeerplaatsen dus worden verzekerd.