Het Gerechtshof Den Haag heeft op 31 augustus 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:1597) een arrest gewezen in een zaak waarbij gediscussieerd werd over het verlenen van een medische machtiging door een patiënt.

Het ziekenhuis werd niet ontvankelijk verklaard, omdat gelet op de ingestelde vorderingen de bodemprocedure niet als zaak ten principale kon worden beschouwd en de gevoerde discussie bovendien niet de materiële rechtsverhouding tussen partijen betrof.

Procedure bij rechtbank Rotterdam over toepasselijkheid art. 9 lid 1 AVG

Een deelgeschilprocedure wordt veelal gestart door gelaedeerden, maar deze mogelijkheid is er ook voor de aansprakelijke partijen.
Het Albert Schweitzer Ziekenhuis (de verzekerde van MediRisk), maakte daar gebruik van met het verzoek aan de rechtbank Rotterdam om te bepalen dat het ziekenhuis ook zonder medische machtiging medische gegevens aan zijn verzekeraar MediRisk mag verstrekken ter beoordeling van de aansprakelijkheid.

 

De rechtbank Rotterdam deed hierover uitspraak op 10 april 2020 en wees het verzoek af (ECLI:NL:RBROT:2020:3430). De rechtbank oordeelde dat sprake was van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Dat is in beginsel verboden op grond van artikel 9 lid 1 AVG. Op grond van een ingediend tegenverzoek moest het ziekenhuis voor zover mogelijk een standpunt over de aansprakelijkheid innemen.

Hoger beroep over vereiste medische machtiging

Het ziekenhuis gaat in hoger beroep van deze deelgeschiluitspraak en vordert opnieuw dat het aan het ziekenhuis wordt toegestaan, zonder medische machtiging, aan MediRisk relevante medische gegevens ter beschikking te mogen stellen. Zoals de wet voorschrijft, wordt ook een bodemprocedure gestart en daarin wordt een identieke verklaring voor recht gevorderd als in het hoger beroep.
De rechtbank Rotterdam heeft op verzoek van het ziekenhuis hoger beroep opengesteld conform artikel 1019cc lid 3 Rv.

Beoordeling ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het gerechtshof gaat op grond van wet en wetsgeschiedenis uitvoerig in op de ontvankelijkheid van dit hoger beroep.
Artikel 1019bb Rv bepaalt dat tegen een deelgeschilbeschikking geen hoger beroep openstaat. Wel kan van een beschikking tussentijds hoger beroep worden ingesteld als de rechter in eerste aanleg die mogelijkheid heeft geopend én voor zover de bodemprocedure een procedure ten principale betreft. Daarbij is verder van belang is dat de geschilpunten in de deelgeschilprocedure betrekking moeten hebben op de “materiële rechtsverhouding tussen partijen”.

Hoger beroep opengesteld door Rechtbank Rotterdam?

Vast staat dat de rechtbank Rotterdam hoger beroep heeft opengesteld. In hoger beroep wordt gesteld dat daarmee het hoger beroep ontvankelijk zou zijn, maar het hof oordeelt dat een dergelijk verlof niet meer dan één van de voorwaarden is om tussentijds hoger beroep in te kunnen stellen tegen een deelgeschilbeschikking.

Is de bodemprocedure een procedure ten principale als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv?

Het ziekenhuis vordert in de bodemprocedure hetzelfde als in hoger beroep. Het ziekenhuis vraagt dat het haar is toegestaan om MediRisk, ook zonder medische machtiging, kennis te laten nemen van medische gegevens om op die wijze de aansprakelijkstelling te kunnen laten beoordelen.
Op grond van de wet en de wetsgeschiedenis stelt het Hof dat slechts van een procedure ten principale kan worden gesproken als in de bodemprocedure vorderingen zijn ingediend die betrekking hebben op de aansprakelijkheid, of daarmee samenhangende vragen. Daarbij kan gedacht worden aan het causaal verband, eigen schuld, voordeelstoerekening of de schade. Nu het ziekenhuis in de bodemprocedure geen rechterlijk oordeel over één van deze kwesties vraagt, is de bodemprocedure geen procedure ten principale als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv. Het hoger beroep voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.

Betreft de deelgeschilbeschikking geschilpunten met betrekking tot de materiële rechtsverhouding tussen partijen?

Het Hof beoordeelt vervolgens ook nog of sprake is van geschilpunten met betrekking tot de materiele rechtsverhouding tussen partijen. Een beschikking in een deelgeschilprocedure kan zowel betrekking hebben op geschilpunten die de materiële rechtsverhouding tussen partijen betreft als beslissingen van meer procedurele aard, waarbij het onderscheid tussen deze beslissingen niet altijd te valt te maken. Voor beoordeling van de vraag of sprake is van geschilpunten met betrekking tot de materiële rechtsverhouding tussen partijen in de zin van artikel 1019cc lid 1 Rv, ontleent het gerechtshof opnieuw argumenten aan de wetsgeschiedenis. Het hof constateert dat de rechtbank Rotterdam zich in de beschikking niet heeft uitgelaten over kwesties van aansprakelijkheid of schadeomvang. Het hof oordeelt vervolgens dat de beslissing van de rechtbank inhoudend dat het ziekenhuis de medische gegevens niet mag delen met MediRisk en dat het voor een beoordeling van de aansprakelijkstelling ook niet nodig is dat die medische gegevens met MediRisk worden gedeeld, een beslissing is die niet de materiële rechtsverhouding van partijen bepaalt, immers niet gaat over kwesties van aansprakelijkheid of schadeomvang.
Ook om deze reden is naar het oordeel van het hof geen hoger beroep in deze zaak mogelijk.

Conclusie

Het ziekenhuis heeft in deze zaak in twee instanties op alle onderdelen bot gevangen.
Bij de rechtbank ging het om de inhoudelijke beslissing met betrekking tot de verstrekking van medische gegevens aan de verzekeraar, zonder medische machtiging. In hoger beroep gaat het om de vereisten waaraan een hoger beroep in een deelgeschilprocedure moet voldoen voor ontvankelijkheid en is het hof niet aan een inhoudelijk oordeel toegekomen.
Nu hoger beroep van een deelgeschilbeschikking in principe is uitgesloten, is het begrijpelijk dat de ontvankelijkheid strikt wordt getoetst. Of de bodemprocedure na al deze strubbelingen door het ziekenhuis zal worden doorgezet is de vraag, hoewel er wel een principieel AVG-standpunt door de rechtbank Rotterdam is ingenomen waarop nogal wat kritiek is gekomen.