Het recht om vergeten te worden is één van de rechten die voortvloeien uit de AVG.

Veelvuldig wordt van dit recht gebruik gemaakt. Niet alleen tegenover zoekmachines zoals Google, maar ook in jeugdhulpdossiers waarin ouders hun kinderen een “schone lei” willen geven. Uit recente uitspraken volgen een paar tips hoe met dit vergeetrecht in de jeugdhulp om te gaan. Hoe verhoudt het recht om vergeten te worden zich bijvoorbeeld tot de Archiefwet en de bewaartermijnen uit de Jeugdwet? Welke rechter is eigenlijk bevoegd?

Vergeetrecht in Almelo

Bij uitspraak van 31 mei 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2264) oordeelt de rechtbank Overijssel over een verwijderingsverzoek in Almelo. In 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: het college) een beschikking afgegeven voor de inzet van jeugdhulp. De kinderrechter en de Raad voor de Kinderbescherming hebben deze jeugdhulp later niet nodig geacht. In 2019 heeft de moeder bij het college een verzoek ingediend tot vernietiging van het gehele jeugdhulpdossier dat samenhangt met de in 2018 genomen beschikking. Het college heeft dit verzoek afgewezen met een verwijzing naar de Archiefwet, waaruit volgt dat er pas vernietigd kan worden als de wettelijke bewaartermijn is verstreken.

Het college geeft verder aan dat sprake is van een uitzonderingsgrond op het recht om vergeten te worden (zoals bedoeld in artikel 17 lid 3 sub b AVG), omdat er een wettelijke verwerkingsverplichting geldt vanuit de Jeugdwet. De moeder voert aan dat er sprake is van een onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens en subsidiair dat het college het dossier dient te vernietigen nu de jeugdhulp niet nodig lijkt te zijn.

Recht op vergetelheid en formele rechtskracht

De moeder voert aan dat het college de persoonsgegevens destijds onrechtmatig heeft verkregen en verwerkt bij het nemen van de beschikking in 2018. Daarom moeten de persoonsgegevens nu op grond van artikel 17 lid 1 sub d AVG worden gewist. De rechtbank stelt echter vast dat de moeder destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking. Daarmee staat de rechtmatigheid van deze beschikking nu niet meer ter discussie. Gelet op het beginsel van formele rechtskracht geldt de verkrijging en verwerking van deze persoonsgegevens als rechtmatig. Deze grond (artikel 17 lid 1 sub d AVG) geeft dan ook geen recht op gegevenswissing.
Verder voert de moeder aan dat er in dit geval sprake is van een specifieke situatie in de zin van artikel 21 lid 1 AVG, op grond waarvan de betrokkene de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is onderbouwd en dit beroep treft derhalve ook geen doel.

De moeder voert verder aan dat de gegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij destijds zijn verzameld of anderszins verwerkt. Derhalve moeten de gegevens op grond van artikel 17 lid 1 onder a AVG gewist moeten worden. De rechtbank stelt vast dat de beschikking uit 2018 niet heeft geresulteerd in concrete jeugdhulpactiviteiten en er verder geen vorm van toezicht of enige maatregel in het kader van de Jeugdwet is verleend. Volgens de rechtbank heeft het college onvoldoende onderbouwd waarom op dit moment nog een op artikel 7.4.0 Jeugdwet gebaseerde verwerkingsplicht zou bestaan. Nu geen doel voor de verwerking meer aan te wijzen is, is evenmin nog sprake van een wettelijke verwerkingsplicht. Op deze grond acht de rechtbank het beroep dan ook gegrond en draagt het college op een nieuw besluit te nemen.

Nu vanwege het ontbreken van een verwerkingsplicht recht op gegevenswissing bestaat, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of op grond van de Jeugdwet al dan niet een bewaartermijn van 20 jaar geldt en hoe deze termijn zich verhoudt tot de Archiefwet. Dit is meteen ook een concrete tip voor de praktijk: eerst moet worden afgewogen of überhaupt sprake is van een verwerkingsplicht en zo ja, welke delen van het dossier onder deze verwerkingsplicht vallen.

Schadevergoeding artikel 82 AVG

De rechtbank oordeelt dat als gevolg van het bestreden besluit de zoon door verlies van controle van persoonsgegevens in zijn persoon is aangetast. De rechtbank kent vervolgens op grond van artikel 82 AVG in samenhang met artikel 6:106 BW een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. Omdat de schade niet voldoende met concrete gegevens is onderbouwd, acht de rechtbank een schadevergoeding van € 125 voor zowel de moeder als haar zoon redelijk.

Vergeetrecht in Langedijk

Bij uitspraak van 21 mei 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:4235) oordeelt de Rechtbank Noord-Holland
ook over een verzoek tot vernietiging van persoonsgegevens, gedaan door een moeder van een minderjarige. Zij baseerde haar verzoek op de artikelen 17 lid 1 AVG juncto 7.3.9 lid 1 Jeugdwet.

Verzoek vernietiging gegevens

In een e-mail van 9 juli 2020 gericht aan de functionaris gegevensbescherming van de gemeente Langedijk heeft de moeder een verzoek gedaan tot vernietiging van alle gegevens die binnen de gemeente aanwezig zijn van haar en haar kind. De gemeente stelt niet aan dit verzoek te kunnen voldoen vanwege een wettelijke verwerkingsverplichting om deze gegevens te bewaren.

De moeder wendt zich vervolgens met een verzoekschrift tot de rechtbank (sector civiel) en baseert haar verzoek op de artikelen 17 lid 1 AVG juncto artikel 35 lid 1 UAVG in samenhang met de artikelen 7.3.8, 7.3.9 en 7.3.17 Jeugdwet. Ze stelt dat de gegevens geen enkel doel dienen, omdat er nooit jeugdhulp is verleend en de gedane zorgmeldingen nooit zijn opgevolgd. De moeder acht alle informatie die bekend is binnen de gemeente een disproportionele inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer, omdat het college zich niet houdt aan het beginsel van dataminimalisatie.

Civiele rechter bevoegd?

De rechtbank acht zich bevoegd op grond van artikel 7.3.17 Jeugdwet. In dit artikel is – kort samengevat – bepaald dat voor AVG verzoeken de jeugdhulpverlener, ook voor zover die de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, niet meer als een bestuursorgaan wordt aangemerkt. De bestuursrechter is in die gevallen niet bevoegd. Betrokkenen kunnen zich na een afwijzing van een verzoek in de zin van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet door middel van een verzoekschrift tot de burgerlijke rechter wenden.

Verweer gemeente

De gemeente verweert zich door te stellen dat de verwerking plaatsvindt in het kader van het nakomen van een wettelijke verplichting en daarom onder de uitzondering van artikel 17 lid 3 AVG valt. De wettelijke verplichting volgt uit artikel 7.3.8 Jeugdwet. Dat artikel stelt dat de gegevens tot 20 jaar na de laatste wijziging bewaard moeten blijven.

Gegevenswissing op grond van de Jeugdwet

Voor bewaring van gegevens op grond van de Jeugdwet kent die wet een eigen regeling. Op grond van artikel 7.3.8 lid 3 is de jeugdhulpverlener verplicht het dossier van betrokkene gedurende twintig jaar te bewaren. Artikel 7.3.9 lid 1 bepaalt dat de jeugdhulpverlener de gegevens uit het dossier moet vernietigen na een daartoe strekkend verzoek van de betrokkene. Lid 2 stelt dat er van dit verzoek kan worden afgeweken, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bewaren van de gegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander.

De rechtbank gaat in op het verzoek en stelt dat de gegevens in het jeugdhulpdossier vernietigd moeten worden. De rechtbank heeft dit beoordeeld aan de hand van de tekst van de wet. Artikel 7.3.8 lid 3 Jeugdwet begint immers met de woorden “onverminderd het bepaalde in artikel 7.3.9”. Dat betekent dat artikel 7.3.9 Jeugdwet voorrang heeft en een verzoek tot vernietiging ook binnen twintig jaar gedaan kan worden. Dat het aanmerkelijke belang uit artikel 7.3.9 lid 2 Jeugdwet is gelegen in het feit dat een minderjarige op het moment dat hij volwassen is het jeugdhulpdossier eventueel zou willen raadplegen, acht de rechtbank als stelling onvoldoende gemotiveerd. Dit zou er namelijk toe leiden dat het in veel gevallen jarenlang niet mogelijk is met succes een verzoek tot vernietiging te doen. De rechtbank concludeert verder dat er al veel zaken zijn geweest waarin ouders verzocht hebben om gegevens uit het jeugdhulpdossier te verwijderen. Daarbij is niet tot uitgangspunt genomen dat de ouders eerst twintig jaar moeten wachten.

Proceshouding gemeente

De gemeente wordt door de rechtbank verweten dat ze te graag haar gelijk wil krijgen in deze procedure. Die indruk komt voort uit het feit dat de gemeente in deze procedure veel producties in het geding heeft gebracht met privacygevoelige informatie over de moeder. De advocaat van de gemeente verklaart dat dit nodig was, omdat de moeder betwist dat er daadwerkelijk jeugdhulp is verleend. Dit staat hier echter niet ter discussie. Ook bij de beslissing over de vraag welke privacygevoelige informatie in een juridische procedure ingebracht wordt, moet volgens de rechtbank terughoudendheid worden betracht en rekening gehouden worden met de gevolgen voor de betrokkene. Daarbij is het van belang stil te staan bij de vraag of in de gegeven omstandigheden een adequate procesvoering het noodzakelijk maakt om deze informatie in het geding te brengen.

De gemeente heeft het voorgaande volgens de rechtbank onvoldoende gedaan. Dit onderstreept de visie van de moeder dat haar gegevens niet in goede handen zijn bij de gemeente. De conclusie is dat de gemeente de gegevens in het jeugdhulpdossier moet vernietigen, ook voor zover deze gegevens in het archiefsysteem (DMS) of in de vak applicatie van de gemeente staan. De gemeente wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten.

Voor de praktijk

Uit deze beide uitspraken volgt dat een algemene verwijzing naar de termijn van twintig jaar uit de Jeugdwet niet volstaat om een verwijderingsverzoek of verzoek om vergeten te worden niet uit te voeren. Bovendien is het van belang om er scherp op te zijn welke rechter bevoegd is. In de Almelose kwestie wordt aan de bevoegdheidsvraag verder geen aandacht besteed, terwijl de civiele rechter in de kwestie Langedijk zichzelf betrekkelijk snel bevoegd acht. Moet de afwijzing van deze AVG-verzoeken in de sleutel van artikel 7.3.17 Jeugdwet gezet worden? Of is in deze gevallen niet zozeer sprake van een dossier van de jeugdhulpverlener, maar een toegangsdossier van het college? In het eerste geval moet de betrokkene zich tot de civiele rechter wenden, in het tweede geval kan hij bij de bestuursrechter terecht. Dit maakt het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de weigering om gevolg te geven aan verzoeken om vergeten te worden wel ingewikkeld. Ik vraag mij af of met de verplichte gang naar de civiele rechter niet een te hoge drempel wordt opgeworpen voor betrokkenen om hun AVG rechten uit te oefenen.