Drie recente uitspraken op het gebied van verzekeringsfraude nader beschouwd.

In oktober jl. zijn drie uitspraken (ECLI:NL:RBROT:2022:8662; ECLI:NL:RBGEL:2022:5757; ECLI:NL:RBOBR:2022:4509) verschenen waarin is geoordeeld dat sprake is van verzekeringsfraude. De gemene deler betreft de aard van fraude: in alle gevallen zou een aanrijding met een andere auto hebben plaatsgevonden, waardoor schade is ontstaan. Vervolgens heeft onderzoek van de verzekeraar uitgewezen dat de schade geen gevolg van de door de verzekerde(n) gestelde aanrijding kan zijn geweest. Hoe wordt deze vordering uit hoofde van fraude door de rechtbank beoordeeld?

Schade als gevolg van een aanrijding

In de onderhavige uitspraken gaat het telkens om verzekerden die schade als gevolg van een aanrijding bij hun verzekeraar hebben geclaimd.

Zo stond bij de rechtbank Rotterdam een aanrijding tussen twee Audi’s centraal, waarbij de betrokken auto een te ruime bocht zou hebben genomen en zodoende de auto van verzekerde zou hebben geraakt.
De rechtbank Gelderland boog zich over een aanrijding tussen twee auto’s op het moment dat verzekerde een parkeerplaats zou hebben verlaten, terwijl de rechtbank Oost-Brabant zich richtte op de vermeende botsing tussen twee auto’s op een kruispunt.

 

In alle gevallen geldt dat de verzekeraar onderzoek naar de toedracht van de schade heeft verricht. Aan de hand van technische expertiserapporten is vastgesteld of, en zo ja, op welke wijze de vermeende aanrijding heeft plaatsgevonden. De verzekeraars hebben zich in bovengenoemde uitspraken vervolgens op het standpunt gesteld dat sprake is van fraude.

 

Over de aanrijding tussen de twee Audi’s werd bijvoorbeeld met behulp van een fotoconstructie geconstateerd dat de aanrijding niet volgens de schademelding heeft plaatsgevonden.
Door de betrokken verzekeraar van de aanrijding op de parkeerplaats werd eveneens vastgesteld dat onjuist over de toedracht van de schade is verklaard. In dit geval is uit het onderzochte schadebeeld gebleken dat de schade bij een ander evenement, en dus niet tijdens het verlaten van de parkeerplaats is ingetreden.
En ten aanzien van de vermeende botsing op het kruispunt werd ondervonden dat – gelet op de afwezigheid van laksporen – de twee auto’s niet met elkaar in contact zijn gekomen.

Opzettelijke misleiding in de zin van art. 7:941 lid 5 BW

De rechtbank oordeelt in een geval van verzekeringsfraude over de vraag of de verzekeraar opzettelijk door haar verzekerde is misleid, met als doel het verkrijgen van een hogere verzekeringsuitkering waar geen recht toe bestaat. In de onderhavige uitspraken vormden de rechtbanken van de arrondissementen Rotterdam, Gelderland en Oost-Brabant een eensluidend oordeel: vast is komen te staan dat sprake is van fraude in de zin van art. 7:941 lid 5 BW.

Verzekeraar dient te bewijzen

Het is in beginsel aan de verzekeraar om te stellen, en zo nodig, te bewijzen dat de schade niet is ontstaan zoals door de verzekerde is verklaard. Het ligt vervolgens op de weg van de verzekerde om de stellingen van de verzekeraar te betwisten, hetgeen betekent dat de onderzoekresultaten (voldoende onderbouwd) dienen te worden weersproken. Duidelijk is dat de onderhavige verzekerden hier niet in zijn geslaagd.

 

Waar de verzekerde van de vermeende aanrijding op het kruispunt in zijn geheel niet in staat was een contra-expertise te overleggen, volgt uit de twee andere vonnissen dat zekere eisen aan de betwisting door de verzekerde kunnen worden gesteld.
Zo is door de rechtbank Gelderland overwogen dat de verzekerde heeft verzuimd te stellen op grond waarvan zijn expert, anders dan de andere drie onderzoekers, zijn conclusie trekt en uit het oordeel van de rechtbank Rotterdam volgt dat de contra-expertise van de verzekerde – gelet op de gemotiveerde weerlegging van de verzekeraar – onvoldoende is om de conclusies uit het toedrachtsonderzoek te weerleggen.

Vertrouwenskarakter van de verzekeringsovereenkomst

De kern van een geschil over verzekeringsfraude houdt in dat de verzekeraar vanwege het bijzondere vertrouwenskarakter van de verzekeringsovereenkomst erop moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde juiste en volledige informatie verstrekt. In de onderhavige uitspraken is dit vertrouwen geschonden. In de drie recente uitspraken is dan ook terecht geoordeeld dat de verzekeraar geen schade-uitkering aan de verzekerde is verschuldigd.