De eigenaar van een woning vraagt het College van Oost-Gelre om vergoeding van planschade.

De schade is het gevolg van het feit dat de mogelijkheid om op het perceel een tweede woning te bouwen als gevolg van een planwijziging is komen te vervallen. Ten tijde van de aankoop van de woning bestond die mogelijkheid echter nog niet.

Vergoeding planschade

Standpunt College en Rechtbank

In afwijking van het in zijn opdracht door SAOZ uitgebrachte advies, wijst het College het verzoek af. Daartoe heeft het College gesteld dat bij de vraag naar de voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling moet worden uitgegaan van het regime dat gold ten tijde van de aankoop van het perceel. Dat regime stond het bouwen van een tweede woning niet toe.
De Rechtbank vernietigt de afwijzing. Volgens de Rechtbank heeft de rechtspraak waarop het College zich beroept betrekking op indirecte planschade (wijziging buiten het eigendom van verzoeker) en is die niet zonder meer van toepassing op directe planschade.

Standpunt Afdeling

De Afdeling is het echter eens met het College. Het staat vast dat de eigenaar een voordeel heeft genoten door het in 1988 in werking getreden voor hem gunstiger planologisch regime, dat nadien weer verloren is gegaan. Het nadeel als gevolg van het wegvallen van zo’n tijdelijk voordeel behoort volgens de Afdeling redelijkerwijs geheel voor rekening van de eigenaar te blijven.

Commentaar

De uitspraak wekt de indruk dat het College en de Rechtbank deze kwestie in de sleutel van de voorzienbaarheid hebben geplaatst. Dat lijkt mij geen juiste benadering, omdat gesteld noch gebleken is dat toen verzoeker de woning kocht, hij rekening moest houden met de kans dat de mogelijkheid om een tweede woning te bouwen zou komen te vervallen (die mogelijkheid bestond toen ook nog niet).

 

Anders dan de Rechtbank en het College spreekt de Afdeling niet over voorzienbaarheid. Zij overweegt slechts dat in dit geval de schade redelijkerwijs voor rekening van verzoeker als eigenaar behoort te blijven. Daartoe acht de Afdeling beslissend dat de vervallen mogelijkheid op het moment van het verwerven van de woning nog niet bestond. Mijn indruk is dat de Afdeling hiermee een belangrijke nieuwe beperking stelt aan het vergoeden van planschade. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade zal 1. niet alleen een vergelijking moeten worden gemaakt met het voorafgaand planologisch regime, maar 2. ook met het planologisch regime dat bestond ten tijde van de aankoop van het eigendom. Eerstgenoemde vergelijking zal gemaakt moeten worden ter bepaling van de schade, de tweede in het kader van de vraag of de schade voor vergoeding in aanmerking komt.

 

In dit geval bestond de planologische wijziging uit het vervallen van een bouwmogelijkheid die ten tijde van de aankoop van het perceel nog niet bestond. Daarmee werd in feite een eerdere voor de eigenaar gunstige planologische wijziging ongedaan gemaakt. Een volgende vraag is nu of een vergelijking met de ten tijde van de verwerving bestaande planologische situatie ook gemaakt moet worden wanneer zo’n direct verband afwezig is. Heeft ook dan te gelden dat geen aanspraak op vergoeding van planschade bestaat? Met andere woorden: bestaat er geen recht op vergoeding van planschade wanneer de nieuwe planologische situatie voor de verzoeker niet nadeliger is dan de situatie die ten tijde van de verwerving van zijn eigendom bestond?

Meer informatie

Neem voor meer informatie over planschade contact op met Bas ten Kate, advocaat en specialist op dit gebied, E: bas.tenkate@nysingh.nl | T: 088 752 02 27 | M: 06 53 18 12 14.