Bas ten Kate

Bas ten Kate

Advocaat
Linde Miltenburg

Linde Miltenburg

Advocaat
Floor de Smit

Floor de Smit

Advocaat

Op 22 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:213) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan in een zaak waarin staatsraad advocaat-generaal Snijders (hierna: de staatsraad A-G) in augustus 2024 een conclusie uitbracht. De conclusie gaat over de vergoedbaarheid van schade bij een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel. Wij bespraken deze conclusie in ons blog van 28 augustus 2024. Zoals wij daarin al benoemden, moet de Afdeling in deze zaak eerst beoordelen of appellant überhaupt zich succesvol kan beroepen op het vertrouwensbeginsel alvorens de Afdeling toekomt aan de bespreking van de conclusie. Of de Afdeling de conclusie van de staatsraad A-G overneemt, leest u in dit blog.

Wat was er aan de hand?

In de kwestie die ten grondslag lag aan deze uitspraak had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (hierna: het college) in mei 2002 aan de toenmalige eigenaar van een perceel in Nieuw-Bergen een vergunning verleend voor het bouwen van een rijhal met ponystalling. Daarbij had het college vrijstelling verleend van het voorschrift in het destijds geldende bestemmingsplan dat inhield dat uitsluitend binnen een bouwblok mocht worden gebouwd. In 2002 is een aanvang gemaakt met het realiseren van de fundering. De bouwwerkzaamheden zijn daarna gestaakt en niet meer hervat.

 

Appellant heeft het perceel in 2017 aangekocht. Voordat hij tot de koop van het perceel is overgegaan, heeft de zoon van appellant bij de gemeente geïnformeerd naar de geldigheid van de bouwvergunning uit mei 2002 en de mogelijkheid om op het perceel een rijhal met ponystalling te realiseren. In een e-mail van 21 september 2017 heeft de gemeente aan hem medegedeeld dat er volgens de vergunning op het perceel een rijhal met ponystalling mag worden gerealiseerd.

 

Op 30 september 2019 heeft het college aan appellant een brief verstuurd met daarin de mededeling dat het college voornemens is om de bouwvergunning in te trekken. Het college heeft in die brief opgemerkt dat als appellant alsnog gebruik wenste te maken van de vergunning, hij de vergunning op zijn naam moest zetten en dat het college appellant vervolgens zou verplichten om de werkzaamheden binnen een jaar en volgens de eisen van nu uit te voeren.

 

Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het college de vergunning voor het bouwen van de rijhal met ponystalling ingetrokken. Dit onder meer omdat het alsnog bouwen van de rijhal met ponystalling volgens het college een ongewenste ruimtelijke ontwikkeling is die niet meer in overeenstemming is met het inmiddels geldende bestemmingsplan en omdat het bouwwerk zoals vergund volgens het college niet meer in overeenstemming is met de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012.

 

Appellant kan zich niet met dit besluit verenigen. De kwestie komt uiteindelijk in hoger beroep bij de Afdeling terecht waar appellant onder meer een beroep doet op het vertrouwensbeginsel.

 

Conclusie staatsraad A-G

Op 25 april 2024 heeft de voorzitter van de Afdeling de staatsraad A-G verzocht om ten behoeve van de rechtsontwikkeling in deze zaak een conclusie te nemen over de gevolgen die een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben voor een verplichting van het bestuursorgaan om schade aan betrokkene te vergoeden.

 

In zijn conclusie van 21 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3420) heeft de staatsraad A-G onder meer betoogd dat op het moment dat zwaarder wegende belangen aan het honoreren van het door een bestuursorgaan gewekte vertrouwen in de weg staan, de belanghebbende recht heeft op volledige vergoeding van de zogenoemde ‘dispositieschade’. Dit is het nadeel dat de belanghebbende lijdt doordat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de toezegging van het bestuursorgaan, in dat vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten en daardoor in een slechtere positie is komen te verkeren dan hij zou hebben verkeerd als het vertrouwen niet bij hem zou zijn gewekt. Als grondslag voor die volledige vergoeding moet volgens de staatsraad A-G uitsluitend het vertrouwensbeginsel worden gehanteerd. U leest meer over deze conclusie in ons blog.

 

Oordeel van de Afdeling

Zoals ook opgemerkt door de staatsraad A-G in zijn conclusie komt de Afdeling alleen toe aan een bespreking van de conclusie in haar uitspraak als zij van oordeel is dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt. De Afdeling overweegt hierover als volgt.

 

Naar het oordeel van de Afdeling is er, heel kort samengevat, slechts gedurende een (zeer) beperkte periode – namelijk tussen 30 september 2019 en 15 oktober 2019 – sprake geweest van gerechtvaardigd vertrouwen bij appellant dat de bouwvergunning niet zou worden ingetrokken. Op basis van de brief van 30 september 2024 mocht appellant er volgens de Afdeling namelijk op vertrouwen dat het college de vergunning niet zou intrekken als aan de daarin genoemde voorwaarden zou worden voldaan. Dit vertrouwen is naar het oordeel van de Afdeling evenwel komen te vervallen toen appellant er in een e-mail van 15 oktober 2019 op werd gewezen dat het houden van paarden op de betreffende locatie op grond van het vigerende bestemmingsplan niet was toegestaan en geadviseerd werd om hierover contact op te nemen met de gemeente.

 

Bespreking van de conclusie?

Aangezien er – ook al was dit voor slechts een (zeer) beperkte periode – sprake is geweest van gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van appellant, beoordeelt de Afdeling of appellant als gevolg van dit vertrouwen schade heeft ondervonden. Dat is volgens de Afdeling niet het geval: appellant heeft geen kosten gemaakt of anderszins handelingen verricht in het vertrouwen dat de vergunning niet zou worden ingetrokken die door de intrekking tot schade of nadeel hebben geleid.

 

Aangezien appellant geen schade heeft ondervonden als gevolg van het gerechtvaardigde vertrouwen, komt de Afdeling niet (meer) toe aan een bespreking van de conclusie van de staatsraad A-G over de gevolgen die een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben voor een verplichting van het bestuursorgaan om schade aan de betrokkene te vergoeden.

 

Tot besluit

Hoe de Afdeling aankijkt tegen de gevolgen van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel en de verplichting van het bestuursorgaan om de (dispositie)schade (volledig) aan de betrokkene te vergoeden en of de Afdeling de staatsraad A-G in zijn conclusie volgt, is dus nog niet bekend. Dit zal in toekomstige rechtszaken over dit onderwerp aan de orde komen. Wij houden dit in de gaten en berichten u bij nieuwe ontwikkelingen.