In een uitspraak van 22 augustus 2018 heeft de Afdeling een belangrijke uitspraak gedaan over verzoeken om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Afdeling overweegt in deze uitspraak dat artikel 49 Wbp geen zelfstandige grondslag voor schadevergoeding bevat.
De casus
Bij brief van 4 januari 2016 heeft appellant de korpschef, onder verwijzing naar artikel 49 van de Wbp, verzocht om vergoeding van schade die hij heeft geleden door, volgens appellant, onrechtmatig handelen van de korpschef. Het onrechtmatige handelen bestaat volgens appellant uit het verstrekken van een rapportage aan de Belastingdienst in 2011, waarin appellant ten onrechte als verdachte is vermeld bij een aangetroffen hennepkwekerij in een door hem gehuurd pand. De Belastingdienst heeft na ontvangst van de rapportage een boekenonderzoek ingesteld, hetgeen heeft geresulteerd in navorderingsaanslagen. De schade bestaat volgens appellant uit immateriële schade van €5.000,00 wegens schending van zijn privacy en materiële schade wegens juridische bijstand in fiscale procedures van zo’n €20.000,00.
De korpschef wijst het verzoek om schadevergoeding bij brief van 18 april 2016 af. Het bezwaar van appellant verklaart de korpschef niet-ontvankelijk. Ter onderbouwing van zijn besluit overweegt de korpschef dat artikel 49 van de Wbp geen grondslag biedt voor het verkrijgen van schadevergoeding langs bestuursrechtelijke weg. In dat verband heeft hij erop gewezen dat een beslissing op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wbp, anders dan andere beslissingen, in artikel 45 van de Wbp niet als besluit in de zin van de Awb is aangemerkt.
De rechtbank komt echter tot een ander oordeel. Volgens de rechtbank is de korpschef bevoegd om op het verzoek om schadevergoeding te beslissen en is de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De korpschef heeft het door appellant gemaakte bezwaar daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank de zaak zelf af gedaan door het bezwaar ongegrond te verklaren. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Oordeel van de Afdeling
In hoger beroep gaat de Afdeling ambtshalve in op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding van appellant een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hierbij is van belang dat het verzoek van appellant – gelet op het feit dat de schadeveroorzakende handeling dateert uit 2011 – geduid wordt als verzoek tot het nemen van een zuiver schadebesluit (waarop de op 1 juli 2013 in werking getreden Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (dus) niet van toepassing is).
De Afdeling overweegt dat een op een specifieke wettelijke regeling gebaseerde beslissing over schadevergoeding in de regel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Artikel 49 van de Wbp bevat volgens de Afdeling echter geen zelfstandige grondslag voor schadevergoeding. Deze bepaling vormt slechts een aanvulling op de bepalingen over schadevergoeding die in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen, waaronder artikel 162 over de verplichting tot schadevergoeding bij het plegen van een onrechtmatige daad. Dit volgt volgens de Afdeling uit het slot van artikel 49, eerste lid, van de Wbp, waarin is bepaald dat de leden 2 tot en met 4 van toepassing zijn “onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels”. Een andere aanwijzing is dat artikel 49 niets bepaalt over nadeel dat in vermogensschade bestaat. Dat slechts sprake is van een aanvulling op de bepalingen over schadevergoeding in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt bovendien ook bevestigd door de wetsgeschiedenis van artikel 9 van de Wet persoonsregistraties, uit welke bepaling grote delen zijn overgenomen in artikel 49 van de Wbp.
Nu de beslissing van de korpschef op het verzoek van appellant niet is gebaseerd op een specifieke wettelijke grondslag voor schadevergoeding, is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zelfstandig schadebesluit van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit. De Afdeling constateert dat in onderhavige kwestie niet is voldaan aan de processuele connexiteit: de verwerking van politiegegevens, in dit geval door het verstrekken van een rapportage aan de Belastingdienst, is een feitelijke handeling, aldus de Afdeling. Die verwerking is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De verwerking is evenmin gelijkgesteld met een besluit. Tegen het verstrekken van de rapportage aan de Belastingdienst kon appellant dus niet opkomen bij de bestuursrechter, hetgeen betekent dat hij ook niet bij de bestuursrechter kan opkomen tegen de beslissing van de korpschef op het verzoek om schadevergoeding van appellant wegens het verstrekken van die rapportage. De Afdeling verklaart het hoger beroep derhalve gegrond.
Tot besluit: AVG en schadevergoeding
Op 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) inwerkingtreding getreden. Tegelijkertijd is de Wbp, en daarmee ook artikel 49 Wbp, ingetrokken. Voor artikel 49 Wbp is artikel 82 AVG in de plaats gekomen. De mogelijkheid tot het vorderen van schadevergoeding wordt in de AVG tot uitdrukking gebracht in artikel 82 AVG. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. Gelet op de formulering van dit voornoemd artikellid ligt het voor de hand dat ook in de AVG geen zelfstandige grondslag is opgenomen voor het vorderen van schadevergoeding. Indien betrokkenen schade leiden als gevolg van een schending van de AVG, is het daarom raadzaam om de schadevergoeding in ieder geval te baseren op de bepalingen in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en niet (louter) op artikel 82 AVG.
Informatie
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mark Tunnissen, E: mark.tunnissen@nysingh.nl | T: 026 357 57 90 | M: 06 12 64 52 14 of Maarten van Nijendaal E: maarten.vannijendaal@nysingh.nl | T: 026 357 56 29 | M: 06 22 17 66 54