Volgens een uitspraak van de Afdeling kunnen tegen een gedoogbeslissing geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (meer) worden aangewend.

 

Een gedoogbeslissing isĀ geen besluit in de zin van de Awb en wordt niet met een Awb-besluit gelijk gesteld. En daarom kunnen tegen een gedoogbeslissing geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (meer) worden aangewend. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1356).

 

Wat was er aan de hand?

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel heeft een persoonsgebonden gedoogbeslissing genomen waarmee een in of omstreeks 1933 zonder vergunning gerealiseerd bouwwerk onder voorwaarden wordt gedoogd. Een van de voorwaarden houdt in dat de gedoogbeslissing vervalt zodra de eigenaar het perceel verkoopt of als hij overlijdt. De eigenaar is het niet eens met de persoonsgebonden gedoogbeslissing en vecht die beslissing langs bestuursrechtelijke weg aan.

In hoger beroep heeft de voorzitter van de Afdeling aan de staatsraad advocaat-generaal gevraagd om een conclusie te nemen over de vraag of de verleende persoonsgebonden gedoogbeschikking met de daaraan verbonden voorwaarden al dan niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb moet worden aangemerkt.

 

De staatsraad advocaat-generaal heeft op 16 januari 2019 een conclusie genomen (ECLI:NL:RVS:2019:86). Daarin is opgemerkt dat de rechtspraak van de Afdeling op het gebied van gedoogbeslissingen complex is en niet altijd helder. Volgens de staatsraad advocaat-generaal is er meer duidelijkheid nodig. In de conclusie is verder opgemerkt dat de gedoogverklaring als zodanig geen beschikking is. Bovendien wordt gesteld dat de gedoogverklaring als zodanig en de weigering en intrekking ervan wel voor de rechtsbescherming van de overtreder met een appellabel besluit moeten worden gelijkgesteld als de alternatieve weg waarlangs deze een oordeel van de bestuursrechter over deze beslissingen kan krijgen, onevenredig bezwarend is.

 

De Afdeling kiest voor een nieuwe lijn

De Afdeling is met de staatsraad advocaat-generaal van oordeel dat meer duidelijkheid nodig is. Dat resultaat wordt naar het oordeel van de Afdeling niet bereikt als de suggesties in de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal worden gevolgd. Het volgen van die suggesties zou volgens de Afdeling juist bijdragen aan verdere juridisering en het nog complexer worden van de rechtsbescherming ten aanzien van gedoogbeslissingen.

 

De gewenste duidelijkheid kan volgens de Afdeling op twee manieren worden verkregen. Ten eerste kan dit door alle soorten gedoogbeslissingen met een besluit in de zin van de Awb gelijk te stellen. Ten tweede kan dit door (in beginsel) alle gedoogbeslissingen niet met een besluit in de zin van de Awb gelijk te stellen. De Afdeling kiest voor de tweede manier en wijkt daarmee af van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal. Dit betekent kort gezegd dat de gedoogbeslissing, de weigering een gedoogbeslissing te nemen en de intrekking van een gedoogbeslissing, afgezien van zeer uitzonderlijke gevallen, geen besluiten zijn in de zin van de Awb en daarmee ook niet worden gelijkgesteld. Slechts in die gevallen waarin als gevolg van (het intrekken van) een gedoogbeslissing het risico op een vrijheidsbenemende maatregel aanwezig is, is de gedoogbeslissing wel appellabel.

 

De gewijzigde lijn zorgt naar het oordeel van de Afdeling niet voor een inhoudelijke vermindering van de rechtsbescherming wegens de binnen het bestuursrecht bestaande alternatieven. Een derde kan immers een handhavingsverzoek bij het bestuursorgaan indienen. En een overtreder kan een omgevingsvergunning aanvragen dan wel een handhavingsbesluit uitlokken of afwachten. Tegen een besluit omtrent handhaving en/of vergunningverlening kan langs bestuursrechtelijke weg worden opgekomen.

 

Wat betekent dit voor de praktijk?

Het gevolg van de uitspraak is dat er geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (meer) kunnen worden aangewend tegen een gedoogbeslissing. De weg van het maken van bezwaar tegen een gedoogbeslissing is dus voortaan afgesloten.

De consequentie hiervan is dat voor een rechterlijk oordeel over een gedoogbeslissing een beroep zal moeten worden gedaan op de burgerlijke rechter.