In mijn vorige blog schreef ik al over de gebondenheid aan een deskundigenbericht in een aantal specifieke situaties. In deze blog ga ik dieper in op de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan tegen een beslissing op het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht.

In de artikelen 202 e.v. Rv is het voorlopig deskundigenbericht geregeld. Het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht kan zowel vóór als tijdens een lopende procedure ingediend worden (art. 202 Rv).

Het verzoek moet in principe door de rechter worden toegewezen als het verzoek

  1. ter zake dienend is,
  2. voldoende concreet is en
  3. feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (bijv. Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482, NJ 2018/167 (Verzoekster/Stichting Maasstad Ziekenhuis c.s.)).

 

Dit maakt dat een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht met regelmaat wordt toegewezen. De gronden voor de rechter om een dergelijk verzoek af te wijzen, zijn ook beperkt.
Als het verzoek voldoet aan de hiervoor genoemde eisen, dan kan het enkel afgewezen worden als

  1. de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid tot het bezigen van het voorlopig deskundigenbericht,
  2. het verzoek in strijd is met de goede procesorde,
  3. sprake is van een ander door de rechter als zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of
  4. de verzoeker onvoldoende of geen belang heeft bij het verzoek (art 3:303 BW) (Hoge Raad 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809, NJ 2005/442 (Frog/Floriade).

 

Geen hoger beroep mogelijk?

In artikel 204 lid 2 Rv is vervolgens geregeld dat er geen hoger beroep mogelijk is voor zover het verzoek wordt toegewezen. Op het eerste oog lijkt dit een heel gemakkelijk toepasbare regel, maar de praktijk is meer weerbarstig. Niet in alle situaties is direct duidelijk of sprake is van een afwijzing of juist van een toewijzing van het verzoek.

Hierna zal ik aan de hand van een tweetal arresten laten zien dat het afhankelijk is van de beoordeling van het verzoek of hoger beroep wel of juist niet mogelijk is.

Verzoek toegewezen, geen hoger beroep

Gerechtshof Amsterdam 1 december 2020 ECLI:NL:GHAMS:2020:3315
In deze zaak had de benadeelde de rechtbank verzocht om een specifieke deskundige te benoemen. Aan die deskundige zou de IWMD vraagstelling voorgelegd moeten worden, maar dan wel met aanpassing van een aantal vragen. Als laatste had de benadeelde verzocht om het voorschot voor de kosten van de deskundige voor rekening van de verzekeraar te laten komen. De benadeelde werd niet op alle punten gevolgd door de rechtbank. Er werd wel een deskundige benoemd, maar niet de deskundige die de benadeelde had voorgesteld. Ook besloot de rechtbank dat de standaard IWMD vraagstelling voorgelegd moest worden aan de deskundige. Verder heeft de rechtbank uitvoering gegeven aan de hoofdregel van art. 195 Rv jo. 205 lid 1 Rv door te bepalen dat het voorschot voor de kosten van de deskundige betaald moest worden door de benadeelde.

 

De benadeelde kon zich hier niet mee verenigen en is in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof verklaarde de benadeelde echter niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat het verzoek door de rechtbank niet was afgewezen als bedoeld in artikel 204 lid 2 Rv. De rechtbank had wel op punten anders geoordeeld dan verzocht was door de benadeelde, maar dat maakt nog niet dat het verzoek afgewezen is. Er is immers een deskundige benoemd, zoals de benadeelde verzocht had. Dat dit een andere deskundige is en dat een andere vraagstelling gebruikt is, betekent echter niet dat het verzoek is afgewezen.

 

Ook overweegt het gerechtshof nog dat het begrijpelijk is dat het voorschot betaald moet worden door de benadeelde, omdat het hier niet gaat om een aansprakelijkheidsverzekeraar, maar om een SVI-verzekeraar.

Verzoek toegewezen in eerste instantie, wel hoger beroep

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7468
Anders was dat in deze zaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Die zaak ging over medische aansprakelijkheid, waarbij erkend is dat er een delay is geweest in de diagnose. De discussie tussen partijen is of de delay geleid heeft tot schade. De benadeelde heeft de rechtbank verzocht om een orthopedisch chirurg te benoemen om te kunnen onderbouwen dat hij schade heeft geleden. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, maar heeft geen orthopedisch chirurg, maar een traumachirurg benoemd.

 

Hiertegen is de benadeelde in hoger beroep gegaan. Hij heeft daarbij aangevoerd dat een onderzoek door een traumachirurg geen toegevoegde waarde heeft, omdat al erkend is dat er sprake was van een delay in de diagnose. Er was juist een orthopedisch chirurg nodig om vast te stellen of hij daardoor schade heeft geleden. Het gerechtshof overweegt dat de benadeelde ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de rechtbank het verzoek van de benadeelde heeft afgewezen. Er is dan wel een deskundige benoemd door de rechtbank, maar dat is een deskundige van een ander medisch specialisme dan verzocht. Daardoor is het verzoek aan te merken als afgewezen.

Conclusie

De voorgaande twee arresten laten zien dat het erg afhankelijk is van de overwegingen van de rechtbank of het verzoek als afgewezen of juist als toegewezen aangemerkt moet worden. Het enkele feit dat er een andere deskundige benoemd is of een andere vraagstelling gebruikt is, maakt niet dat het verzoek afgewezen is. Daar staat dan in beginsel geen hoger beroep tegen open. Dat is anders als een deskundige van een heel andere medische discipline dan verzocht is, door de rechtbank benoemd wordt. Dan is het wel mogelijk om in hoger beroep te gaan, ondanks dat het verzoek toegewezen is.