In het kader van bestuursrechtelijke handhaving is er vaak ook een strafrechtelijk traject. Het is dan de vraag welke betekenis aan het strafrechtelijk traject toekomt.

Zo moest de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) beoordelen of aanlijn- en muilkorfgebod rechtmatig was opgelegd, terwijl gedurende de bestuursrechtelijke procedure een strafrechter tot een vrijspraak was gekomen (ABRvS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2261). In deze zaak ging het om bestuursrechtelijke handhaving na een bijtincident. De uitspraak is naar mijn mening ook van belang in het kader van andere handhavingszaken waarbij sprake kan zijn van samenloop tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures.

 

Relevant is dat in beide procedures moest worden beoordeeld dat sprake was van een gevaarlijk dier. Voor de praktijk is van belang dat de strafrechter tot het oordeel kwam dat geen sprake is van een gevaarlijk dier, maar de bestuursrechter wel. Vrijspraak bij de strafrechter betekent dus niet automatisch dat een bestuursrechtelijk handhavingsbesluit onrechtmatig is. Ik zal dat hieronder nader toelichten aan de hand van de uitspraak van 3 augustus jl.

Wat was er aan de hand?

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: het college) had in dit geval aan een hond – genaamd: Gappa – een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd op grond van de APV en beleidsregels. Gappa had een hond én persoon gebeten. Het besluit werd onderbouwd met onder andere de bestuurlijke rapportage van de politie en ook andere (soortgelijke) meldingen.

 

Door de persoon die was aangevallen was aangifte gedaan. Het Openbaar Ministerie had tegen de eigenaar van de hond een strafrechtelijke procedure opgestart en haar werd het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier ten laste gelegd (artikel 425 van het wetboek van Strafrecht). In de strafrechtelijke procedure was de eigenaar van de hond uiteindelijk door het Hof Den Haag vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Beoordeling Afdeling

Zowel in de bestuursrechtelijke procedure, als in de strafrechtelijke procedure, moest beoordeeld worden of er sprake was van een ‘gevaarlijk dier’. Er waren in dit geval twee goede redenen volgens de Afdeling om aan te geven dat het arrest van het gerechtshof Den Haag geen afbreuk deed aan de rechtmatigheid van het besluit van het college tot oplegging van het aanlijn- en muilkorfgebod:

 

1. De vraag of hond Gappa een ‘gevaarlijk dier’ is, heeft bij de strafrechter een andere bewijsmaatstaf dan bij de bestuursrechter. In het strafrecht moet het bewijs ‘wettig en overtuigend zijn’, terwijl in het bestuursrecht de ‘vrije bewijsleer’ van toepassing is. Een strafrechter moet dus beoordelen of de wettige bewijsmiddelen overeenkomen met het ten laste gelegde. Bij de bestuursrechter is meer ruimte om ook betekenis toe te kennen aan andere, buiten deze procedure bestaande aspecten om te beoordelen of er sprake is van een gevaarlijk dier. Daarom mocht het college in dit geval ook de meldingen over eerdere en andere (bijt)incidenten over hond Gappa bij de besluitvorming betrekken.

 

2. Verder is van belang dat het hier gaat om een preventieve bestuurlijke maatregel die niet is gericht om iemand te bestraffen, maar om de veiligheid op straat tegen gevaarlijke honden te waarborgen. Bestuurlijke sancties – herstelsancties en punitieve sancties – waarvan het bewijs uitsluitend is gestoeld op bewijs van een strafrechtelijke procedure, zouden overigens wel kunnen leiden tot strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het EVRM (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3016).

Betekenis voor de praktijk

Bij bestuursrechtelijke handhaving, zoals een woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet of de weigering van een vergunning op grond van de Wet Bibob, kan er sprake zijn van een samenloop met strafrechtelijke procedures. De uitspraak van de Afdeling laat echter zien dat een vrijspraak van een strafrechter niet zonder meer betekent dat een bestuurlijke maatregel opgeheven dient te worden. Het voorgaande zal wel van geval tot geval nader onderzocht moeten worden door een bestuursrechter.