Onderwijswerkgevers zijn verplicht eigenrisicodrager voor de kosten van de werkloosheidsuitkeringen voor hun ex-werknemers. Deze kosten kunnen flink oplopen. Daarom loont het om grip te houden op deze kosten. Dit geldt nu al in meer of mindere mate voor alle sectoren binnen het onderwijs. Binnenkort echter nog meer voor de sector PO, gelet op de plannen om het Participatiefonds te moderniseren. Maar hoe houdt u als onderwijswerkgever grip op deze kosten?

Het zijn van eigenrisicodrager betekent allereerst dat onderwijswerkgevers zelf de kosten van de werkloosheidsuitkeringen voor hun ex-werknemers betalen. Dit geldt voor de wettelijke én bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen. Daaronder begrepen de uitvoeringskosten, werkgeverslasten en pensioenpremies.

Draagplicht per sector

De wijze waarop onderwijswerkgevers zelf de kosten van de werkloosheidsuitkeringen dragen, verschilt per sector. Binnen het mbo en hbo komt 100% van de kosten die een individuele werkgever veroorzaakt ten laste van deze werkgever. Binnen het vo komt daarentegen 25% van de kosten van de werkloosheidsuitkeringen die een individuele werkgever veroorzaakt ten laste van deze werkgever. Het resterende deel (75%) komt ten laste van het collectief van werkgevers binnen het vo. Binnen het po komt tot slot 100% van de kosten van de
werkloosheidsuitkeringen die een individuele werkgever veroorzaakt ten laste van het collectief van de werkgevers, mits wordt voldaan aan de instroomtoets van het Participatiefonds.

 

Ter financiering betalen de werkgevers binnen het po een premie aan het Participatiefonds. Wordt niet voldaan aan de instroomtoets, dan komen deze kosten alsnog ten laste van de individuele werkgever. In de praktijk blijkt echter dat werkgevers over het algemeen de instroomtoets doorstaan. Wat opvalt is dat binnen het vo, mbo en hbo (een deel van) de kosten van de werkloosheidsuitkeringen rechtstreeks voor eigen rekening van de werkgever komt.

 

De gedachte daarachter is dat daarvan een financiële prikkel uitgaat richting de werkgever om deze kosten te voorkomen of te beperken. Binnen het po is deze prikkel er op dit moment (vrijwel) niet, omdat de kosten (over het algemeen) collectief worden gedragen.

Modernisering Participatiefonds

Om ook de werkgevers binnen het po te prikkelen de aanspraak op werkloosheidsuitkeringen te voorkomen of te beperken én de kosten (op termijn) beheersbaar te houden, zijn er plannen om (de instroomtoets van) het Participatiefonds te moderniseren. Deze modernisering zou, zoals het er nu naar uitziet, per 1 januari 2021 geeffectueerd moeten worden.

 

In het kort komen deze plannen erop neer dat straks binnen het PO 50% van de kosten van de werkloosheidsuitkeringen die een individuele werkgever veroorzaakt ten laste komen van deze werkgever en het resterende deel (eveneens 50%) via het Participatiefonds ten laste van het collectief van werkgevers. Daartoe hoeft niet langer de instroomtoets te worden gedaan. Werkgevers binnen het po blijven hiervoor een (als het goed is lagere) premie betalen aan het Participatiefonds.

 

In bepaalde gevallen waarin beëindiging van de arbeidsovereenkomst echt onvermijdbaar is én onder bepaalde voorwaarden, kan de werkgever straks wel de instroomtoets blijven doen. Als de instroomtoets wordt doorstaan, dan komt slechts 10% van de kosten van de werkloosheidsuitkeringen die een individuele werkgever in dat geval veroorzaakt ten laste van deze werkgever. Het resterende deel (90%) komt alsdan via het Participatiefonds ten laste van het collectief van werkgevers binnen het PO.

 

Het gaat in de kern slechts om de volgende gevallen:

  • ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op tegenspraak op persoonlijke gronden;
  • opzegging van de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV op bedrijfseconomische gronden of in verband met langdurige ziekte;
  • niet-verlengen van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor vervanging of van een zij-instromer;
  • beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een beëindigingsovereenkomst vanwege bedrijfseconomische redenen.

De belangrijkste voorwaarde is dat de werkgever kort gezegd aantoont dat hij zich heeft ingespannen om de werknemer, voorafgaand aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te re-integreren. Onduidelijk is nog of en zo ja in welke vorm deze plannen werkelijkheid worden.

 

Dat er iets gaat veranderen rondom het Participatiefonds, staat wat mij betreft wel buiten kijf en is ook nodig. Werkgevers binnen het po doen er goed aan om dit nauwgezet te volgen en daarop nu al te anticiperen. Bijvoorbeeld door de kosten van de werkloosheidsuitkeringen die zij in de afgelopen jaren zelf hebben veroorzaakt, afgezet tegen de betaalde premie aan het Participatiefonds, in kaart te brengen.

 

Ook kan het financieel zinvol zijn om in bepaalde gevallen nog vóór effectuering van deze plannen afscheid te nemen van bepaalde werknemers. Tot slot is het nuttig om alvast het loopbaanbeleid en de dossieropbouw tegen het licht te houden en waar nodig te verbeteren, teneinde straks beter beslagen ten ijs te komen.

Voorkomen of beperken: re-integratie!

Het zijn van eigenrisicodrager betekent daarnaast dat onderwijswerkgevers verplicht zelf verantwoordelijk zijn voor de re-integratie van hun (ex-)werknemer. Deze verantwoordelijkheid vangt aan op het tijdstip dat duidelijk is dat de werknemer werkloos gaat worden (dus reeds vóórdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd) en duurt tot het tijdstip dat de (ex-)werknemer niet langer werkloos is.

 

De kosten hiervan komen voor rekening van de werkgever, maar deze investering betaalt zich vaak dubbel en dwars terug. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze re-integratieverplichting wordt verder overgelaten aan de onderwijswerkgevers. Gedacht kan worden aan het onderhouden van contact, het uitwisselen van informatie, het opstellen van een plan van aanpak, het geven of faciliteren van begeleiding of scholing, het controleren van de kwaliteit van de sollicitatieactiviteiten, etc.

 

Werkgevers kunnen een en ander zelf doen of extern inkopen. Per geval kan worden bekeken welke activiteiten nodig en passend zijn. Niets doen, levert in ieder geval niets op. Bovendien kan de (ex-) werknemer (in rechte) nakoming vorderen van deze inspanningsverplichting van de werkgever. De (ex-)werknemer is op zijn beurt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de door de (ex-)werkgever geboden re-integratie, en wel naast de (re-integratie)verplichtingen die reeds voortvloeien uit de wet- en regelgeving. Werkt de (ex-)werknemer niet of onvoldoende mee, dan kan dit leiden tot een sanctie in de vorm van een tijdelijke of blijvende, gehele of gedeeltelijke uitbetaling of beëindiging van zijn werkloosheidsuitkering(en).

 

De onderwijswerkgever kan daar als eigenrisicodrager bij de bevoegde uitkeringsinstantie(s) op aandringen en rechtsmiddelen treffen als de bevoegde uitkeringsinstantie(s) onverhoopt niet thuisgeven. In de praktijk blijkt dat er werkgevers zijn die veel doen aan re-integratie, maar er zijn ook werkgevers die, vaak onbewust, (vrijwel) niets doen. Dat is zonde en een gemiste kans. Door (pro)actief te sturen op re-integratie, kan juist worden bewerkstelligd dat de (ex-)werknemer snel(ler) een nieuwe werkkring vindt en zodoende geen of slechts beperkt aanspraak hoeft te maken op de werkloosheidsvoorzieningen. En daarmee houdt u als onderwijswerkgever grip op de kosten van de werkloosheidsuitkeringen.

 

Bovenstaand artikel is gepubliceerd in Schoolmanagement Totaal.