Als een gemeente in een exploitatieovereenkomst een inspanningsverplichting op zich neemt om binnen de wettelijke beslistermijn te beslissen, is zij dan op grond van deze overeenkomst aansprakelijk wanneer tijdige besluitvorming uitblijft? De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend bij arrest van 5 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:339).

Uit de bedoeling van partijen zal moeten blijken dat een contractuele aansprakelijkheid is beoogd. Indien dat niet het geval is, kan slechts aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad aan de orde zijn. Om hier een geslaagd beroep op te doen, is het onvoldoende dat de wettelijke beslistermijn is overschreden. Bijkomende omstandigheden zijn vereist om te kunnen concluderen dat het niet tijdig beslissen onrechtmatig is.

Feiten

Eiseres in cassatie heeft een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met [B]. Deze overeenkomsten zien op de bouw van woningen. [B] zal de woningen bouwen en deze na oplevering van eiseres kopen. In de koop-/aannemingsovereenkomst is overeengekomen dat beide partijen de overeenkomst mogen ontbinden indien eiseres niet uiterlijk 1 april 2010 in het bezit is van de voor het project benodigde vergunningen.

 

Eiseres heeft met de Gemeente Venray een exploitatieovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer bepaald dat de Gemeente zich verplicht om zich in te spannen om op basis van een goede ruimtelijke ordening alle ter uitvoering van het project benodigde planologische- en vergunningprocedures tot uitvoering te brengen en af te ronden om te komen tot de door partijen beoogde planuitvoering. Daarnaast heeft de Gemeente zich verplicht om zich in te spannen de bouwvergunningen die voor de uitvoering van het project nodig zijn direct na het indienen van elke aanvraag in behandeling te nemen en binnen de gestelde wettelijke termijnen af te handelen.

 

Begin 2009 heeft eiseres verschillende aanvragen ingediend voor bouwvergunningen. De Gemeente heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn op deze aanvragen beslist. Die vergunningen zijn dan ook van rechtswege verleend. Op 12 februari 2010 heeft eiseres ter vervanging van een van de bouwaanvragen een aangepaste bouwvraag ingediend. De Gemeente heeft die aanvraag op 31 augustus 2010 goedgekeurd en de vergunning verleend. [B] heeft vanwege het ontbreken van de benodigde vergunningen op uiterlijk 1 april 2010, de overeenkomst met eiseres ontbonden.

Procedure

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de exploitatieovereenkomst. De Gemeente heeft de bouwaanvragen immers niet tijdig in behandeling genomen dan wel niet tijdig op die aanvragen beslist. De Gemeente had op grond van haar inspanningsverplichting de aanvragen direct na indiening in behandeling moeten nemen en binnen de wettelijke termijnen moeten afhandelen. Door het niet tijdig in behandeling nemen van de aanvragen heeft [B] de koop-/aannemingsovereenkomst ontbonden.

Hof

Volgens het hof komt de inspanningsverplichting van de Gemeente erop neer dat zij zich welwillend diende op te stellen en voortvarend diende te handelen. Eisers heeft volgens het hof onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit een verdergaande betekenis van de inspanningsverplichting kan worden afgeleid. Uit de bedoeling van partijen volgt niet dat er sprake is van een bekorting van de wettelijke beslistermijnen. Evenmin hebben partijen een sanctie verbonden aan het niet-nakomen van de verplichtingen door de Gemeente. Eiseres heeft onvoldoende aanknopingspunten verstrekt waaruit blijkt dat partijen een contractuele aansprakelijkheid zijn overeengekomen voor het geval dat de Gemeente niet tijdig zou beslissen op de aanvragen.

 

Vervolgens verwijst het hof naar rechtspraak van de Hoge Raad. In die rechtspraak is bepaald dat aansprakelijkheid niet reeds bestaat op de enkele grond dat de wettelijke beslistermijn voor een te nemen besluit is overschreden. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Volgens het hof zijn die bijkomende omstandigheden niet aanwezig. Waar het volgens het hof om gaat is of eiseres een bijzonder belang had bij tijdige besluitvorming en of de Gemeente dit toen bekend was. [B] zou bereid zijn geweest een aanvang te maken met een gedeelte van het project indien de Gemeente in elk geval een deel van de benodigde bouwvergunningen zou hebben verleend. Aannemer [B] heeft verklaard dat het mogelijk verschil had gemaakt indien er communicatie was geweest tussen eiseres en de Gemeente over de doorgang van het project in die situatie. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van eiseres gelegen om de Gemeente op de hoogte te stellen van de mogelijkheid om een aanvang te maken met het project.

Hoge Raad

De Hoge Raad verwijst eveneens naar zijn eerdere rechtspraak. De enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, is onvoldoende voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit termijnoverschrijding. Voor aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens en belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de mate waarin de beslistermijn wordt overschreden, de oorzaak of oorzaken van de termijnoverschrijding, en de voor het bestuursorgaan kenbare belangen van de betrokken belanghebbenden. Deze regels berusten daarop dat de wettelijke beslistermijnen in de eerste plaats ertoe strekken om het bestuursorgaan met voortvarendheid te laten beslissen, en voor betrokkenen duidelijkheid te scheppen om welke termijn de beslissing is te verwachten. De wettelijke beslistermijnen beogen niet zonder meer om ook te beschermen tegen mogelijke schade die voor een belanghebbende kan ontstaan bij uitblijven van de beslissing binnen die termijn.

 

Het hof is bij de uitleg van de exploitatieovereenkomst ervan uitgegaan dat het niet voor de hand lag dat de Gemeente bij die overeenkomst een verdergaande aansprakelijkheid op zich nam dan de aansprakelijkheid die geldt op grond van onrechtmatige daad. De Hoge Raad geeft aan dat dit een oordeel is van feitelijke aard en dat dit daarom in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Toch laat de Hoge Raad blijken dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is.

 

Voorts besteedt de Hoge Raad aandacht aan het oordeel van het hof dat aan het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel, in de overeenkomst of elders, de slotsom heeft verbonden dat die verdergaande aansprakelijkheid niet is beoogd en dat de niet naleving van de inspanningsverplichting van de Gemeente enkel tot aansprakelijkheid leidt indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Volgens de Hoge Raad geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.