Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de activiteit bouwen geknipt in een ruimtelijk deel en een technisch deel.

Hierdoor ontstaan er voor bouwen twee activiteiten en twee vergunningen:

 

  1. een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen, en
  2. een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit.

 

Het is de gedachte van de wetgever dat voor een bouwwerk slechts een van beide omgevingsvergunningen nodig is, waarbij de aanvrager de verantwoordelijkheid heeft om de benodigde vergunningen aan te vragen. Daarbij heeft een aanvrager de keuze om, als beide vergunningen vereist zijn, deze vergunningen in één keer of na elkaar aan te vragen.

 

De omgevingsplanactiviteit bouwen

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen geval.

 

Hieruit volgt het uitgangspunt dat een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen is vereist, behalve als er een uitzondering is gemaakt voor een bij AMvB aangewezen geval. De uitzonderingen op de vergunningplicht zijn opgenomen in i) een landelijke lijst met vergunningvrije gevallen en ii) een lijst met vergunningvrije gevallen die is opgenomen in de bruidsschat.

 

De landelijke lijst
De landelijke lijst met vergunningvrije gevallen is opgenomen in artikel 2.29 van (het nog aan te passen) Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In deze lijst staan min of meer dezelfde bouwwerken als op dit moment zijn opgenomen in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze vergunningvrije gevallen zijn niet of slechts beperkt van toepassing op monumenten.

 

In aansluiting daarop is in artikel 22.36 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet geregeld dat de onderdelen van artikel 2 van bijlage II van het Bor, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het gaat om:

  • bijbehorende bouwwerken,
  • erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 meter maar niet hoger dan 2 meter, én
  • het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor de huisvesting in verband met mantelzorg.

 

Dit betekent dat deze bouwwerken op grond van het omgevingsplan zonder vergunning zijn toegelaten.

 

De bruidsschat
De lijst in de bruidsschat met vergunningvrije gevallen is te vinden in artikel 22.27 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit is op vrijwel alle punten, met enkele ondergeschikte aanpassingen, een voortzetting van het huidige artikel 3 van bijlage II van het Bor. Net als bij de werking van artikel 3 van bijlage II van het Bor, zijn de betreffende bouwwerken alleen maar vergunningvrij als aan alle overige regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken uit het omgevingsplan wordt voldaan. (Zie: nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet p. 839.) (Ook) artikel 22.27 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet is niet of slechts beperkt van toepassing op monumenten.

 

De technische bouwactiviteit

De vergunningplicht voor de technische bouwactiviteit is opgenomen in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet. Dit artikel bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten, voor zover het gaat om een bij AMvB aangewezen geval.

 

Hierbij geldt (dus) als uitgangspunt geldt dat het bouwwerk vergunningvrij is, behalve als er sprake is van een bij AMvB aangewezen geval. Deze AMvB is het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

 

De uitzonderingen zijn opgenomen in de artikelen 2.25 en 2.26 van het Bbl, waarbij artikel 2.25 Bbl de aanwijzing bevat van bouwwerken met een dak waarvoor in beginsel een omgevingsvergunning is vereist. Artikel 2.26 Bbl bevat de aanwijzing van bouwwerken zonder dak waarvoor in beginsel een omgevingsvergunning is vereist.

 

Als een bouwactiviteit is vermeld in de artikelen 2.25 of 2.26 Bbl, dan betekent dat echter nog niet zonder meer dat er een vergunning voor de technische bouwactiviteit nodig is. Artikel 2.27 Bbl bevat namelijk uitzonderingen op de aangewezen vergunningplichtige gevallen als genoemd in de artikelen 2.25 en 2.26 Bbl. Denk hierbij aan een bouwwerk dat valt onder de zogenoemde gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 2.17Bbl, of het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk waarbij:

 

  1. de draagconstructie niet wijzigt;
  2. de indeling in (beschermede) (sub)brandcompartimenten niet wijzigt; en
  3. isolatie van de gevel of een gevelpaneel wordt aangebracht.

 

Verder geldt er evenmin een vergunningplicht voor onder andere:

  • een dakkapel;
  • een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak;
  • een kozijn, kozijninvulling, gevelpaneel of boeideel, of stucwerk;
  • een gevelpaneel, en
  • een vlaggenmast die niet hoger is dan 6 meter.

 

Bovengenoemde vergunningvrije gevallen voor de omgevingsplanactiviteit én de technische bouwactiviteit zijn overigens niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

 

Op hoofdlijnen ziet het nieuwe stelsel er als volgt uit:

Schematisch Overzicht De Knip Omgevingswet

Dit blog betreft een bewerkte versie van een eerder geplaatst artikel in het magazine Nysingh Nieuws | Omgevingswet | Editie 2. Heeft u interesse in het volledige magazine? Bezoek dan de themapagina over de Omgevingswet.