Rechtbank Den Haag 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7830

In een uitspraak van 29 mei jl. heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de gemeente Den Haag woonwagenbewoners (Roma, Sinti en Reizigers) discrimineert op basis van ras, omdat zij veel langer moeten wachten op een standplaats dan andere inwoners van de gemeente op een sociale huurwoning. De gemeente wordt door de rechtbank veroordeelt tot het realiseren van nieuwe standplaatsen.

Achtergrond

De positie van woonwagenbewoners op de woningmarkt werd tot 1999 gereguleerd door de Woonwagenwet. Met het vervallen van de Woonwagenwet in 1999 is het woonwagenbeleid een verantwoordelijkheid geworden van de gemeenten. In 2007 publiceerde het ministerie van Verkeer in Waterstaat een handreiking voor gemeenten (‘Werken aan woonwagenlocaties, Handreiking voor gemeenten: over beleid en handhaven’), waarin verschillende visies worden benoemd van waaruit gemeenten het beleid ten aanzien van woonwagenlocaties konden benaderen. Als visie werd in de eerste plaats de nuloptie genoemd, waarbij geen invulling meer wordt gegeven aan eventuele behoefte onder woonwagenbewoners aan standplaatsen. In de tweede plaats werd ook het afbouwbeleid genoemd, waarbij standplaatsen geleidelijk over zouden gaan naar ‘reguliere’ woonvormen. Dit afbouwbeleid wordt in de praktijk wel aangeduid als het uitsterfbeleid.

Door de jaren heen is steeds meer aandacht gekomen voor de bescherming van de eigen culturele identiteit van woonwagenbewoners. In 2017 oordeelde het College voor de Rechten van de Mens (het CRM) al dat de eerste beleidsvariant, de nuloptie, discriminerend is omdat zij de kern van de woonwagencultuur aantast. De tweede variant, het afbouwbeleid, kan volgens het CRM discriminerend zijn als hierdoor de essentie van de woonwagencultuur verdwijnt.

Beleid van de gemeente Den Haag

De gemeente Den Haag heeft ten aanzien van woonwagenstandplaatsen lange tijd een ‘uitsterfbeleid’ gehanteerd, waarbij het aantal standplaatsen is afgebouwd. De gemeente heeft al 25 jaar geen enkele nieuwe standplaats gerealiseerd, maar heeft er wel actief 110 verwijderd. Dat was een derde van het totaal aantal standplaatsen in de gemeente. De Stichting Sinti, Roma en Reizigers stelt dat dit beleid in strijd is met rechtspraak van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM). De stichting meent dat de gemeente gehouden is om haar beleid te wijzigen en aanvullende woonwagenstandplaatsen te realiseren.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot het oordeel dat de gemeente de mensenrechtelijke verplichting heeft om te voorzien in voldoende standplaatsen, zodat woonwagenbewoners binnen een redelijke termijn een standplaats kunnen krijgen. Bij een daadwerkelijke wachttijd voor een standplaats van meer dan 15 jaar, is geen sprake van een gelijkwaardig huisvestingsaanbod. Dit betekent dat zolang de wachttijd voor een standplaats niet vergelijkbaar is aan de wachttijd voor een grondgebonden (niet-gestapelde) sociale huurwoning, de gemeente bij haar huisvestingsbeleid in strijd met het discriminatieverbod van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) indirect onderscheid maakt op basis van ras.

De gemeente Den Haag heeft onvoldoende gedaan om ervoor te zorgen dat woonwagenbewoners op de wachtlijst voldoende concreet vooruitzicht krijgen op een standplaats. De rechtbank veroordeelt de gemeente om binnen vijf jaar de wachttijd voor een woonwagenstandplaats vergelijkbaar te hebben gemaakt met de wachttijd voor een grondgebonden (niet-gestapelde) sociale huurwoning.

Gevolgen van de uitspraak

De uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben voor gemeenten in Nederland. Naar aanleiding van deze uitspraak zullen gemeenten aandacht moeten besteden aan het geldende woonwagenbeleid. Gemeenten zullen zorg moeten dragen voor een gelijkwaardig aanbod aan huisvesting. De beleidsvrijheid van de gemeente strekt volgens de rechtbank niet zover dat zij mag handelen in strijd met het discriminatieverbod. Het is weliswaar aan de gemeente om te bepalen hoe het verschil in wachttijd gelijk kan worden getrokken, maar woonwagenbewoners kunnen in rechte afdwingen dat wordt voorzien in een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van huisvesting. Indien dat noodzakelijk blijkt, zullen extra standplaatsen gerealiseerd moeten worden om een wachttijd te creëren die gelijk is aan de wachttijd voor een grondgebonden (niet-gestapelde) sociale huurwoning.

Meer weten?

Heeft u als gemeente vragen over het woonwagenbeleid? Neem dan contact op met Carola van Andel of Nadie Thorborg.