De rechtbank Gelderland oordeelt in een uitspraak van 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:6024) dat uit het Varkens in Nood-arrest (ECLI:EU:C:2021:7) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU) en de daarop gebaseerde rechtspraak (ECLI:NL:RVS:2021:786 en ECLI:NL:RVS:2021:953) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet volgt dat een overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is omdat het niet hebben ingediend van een zienswijze bij de ontvankelijkheidsbeoordeling aan eiser zou zijn tegengeworpen.

Bij besluit van 9 september 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek (hierna: het college) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het gebruik van een bestaand gebouw naar een groepsaccommodatie (hierna ook: het bestreden besluit). Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een dergelijk besluit bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a van de Awb ter inzage is gelegd.

 

Eiser heeft bij brief van 10 juni 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dat is enkele jaren na het verstrijken van de beroepstermijn en dus – volgens het college – te laat; volgens het college heeft het bestreden besluit van 9 september 2015 tot en met 21 oktober 2015 ter inzage heeft gelegen. Eiser stelt zich evenwel op het standpunt dat er in dit geval een fout is gemaakt bij de bekendmaking van het bestreden besluit. Volgens eiser kan sinds het Varkens in nood-arrest en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling ook beroep tegen het bestreden besluit worden ingediend als er geen zienswijze is ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Dat zou in dit geval ten onrechte niet vermeld zijn ten gevolge waarvan eiser geen beroep heeft ingesteld.

Het oordeel van de rechtbank

Anders dan eiser betoogt en waar het in voornoemde uitspraken van het HvJEU en de Afdeling om draait, gaat het volgens de rechtbank in het onderhavige geval niet om het eventueel tegenwerpen van artikel 6:13 van de Awb aan eiser dan wel de vraag of hij belanghebbende is, maar om de vraag of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest ten aanzien van het te laat indienen van zijn beroepschrift. Oftewel, of toepassing mag worden gegeven aan artikel 6:11 van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend beantwoord worden. Uit het Varkens in Nood-arrest en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling volgt volgens de rechtbank niet dat het overschrijden van de beroepstermijn verschoonbaar zou zijn omdat het niet indienen van een zienswijze bij de ontvankelijkheidsbeoordeling aan eiser zou zijn tegengeworpen. Die consequentie zou naar het oordeel van de rechtbank een te vergaande inbreuk op de rechtszekerheid hebben.