In deze uitspraak maakt de Afdeling andermaal duidelijk dat de toelichting van een bestemmingsplan weliswaar geen bindende kracht heeft, maar dat de toelichting wel van belang kan zijn om de bedoeling van de planwetgever te achterhalen.

ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682

 

Wat was er aan de hand? In de kwestie die leidde tot onderhavige uitspraak stond de vraag centraal of de bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen was aangevraagd, in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde in beroep dat de bouwplannen niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de vergunningen van rechtswege zijn ontstaan.

 

Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hulst” de bestemming “Detailhandel” met de aanduiding “tuincentrum”. Ingevolge artikel 10.1 van de planregels zijn de op voor “Detailhandel” aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

 

a. detailhandel;
b. ter plaatse van de aanduiding tuincentrum, tevens een tuincentrum met detailhandel in aanvullend assortiment tot een maximum van 20% van de totale verkoopvloeroppervlakte;

 

Op grond van de planregels wordt verstaan onder:

  • detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;
  • detailhandel in aanvullend assortiment: detailhandel, als onderdeel van een tuincentrum, in dierbenodigdheden, barbecue-artikelen, cadeau- en kerstartikelen;
  • tuincentrum: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden (…) en voorts de verkoop van kamerplanten, snijbloemen, plantenbakken, potten en vazen, een en ander met uitzondering van detailhandel in aanvullend assortiment.

Appellanten betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de bouwplannen niet is strijd zijn met het bestemmingsplan, heeft miskend dat op het perceel alleen een tuincentrum met beperkte detailhandelsactiviteiten is toegelaten en niet onbeperkte detailhandel. Hiertoe voeren zij aan dat een tuincentrum een bijzondere vorm van detailhandel is en ook zonder functieaanduiding binnen de bestemming “detailhandel” is toegestaan. Nu op de digitale verbeelding ter plaatse van het perceel staat vermeld “functieaanduiding tuincentrum”, volgt uit de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) dat hiermee alleen kan zijn beoogd een plaatselijke beperking van de detailhandelsfunctie aan te brengen, in die zin dat alleen een tuincentrum is toegestaan. Voorts voeren zij aan dat het woord “tevens” in artikel 10.1, aanhef en onder b van de planregels, dat een verruiming impliceert, tegenstrijdig is met de verbeelding en evenmin logisch, omdat de aanduiding daarmee betekenisloos wordt. Appellanten zijn van mening dat deze planregel niet duidelijk is, zodat moet worden gekeken naar de bedoeling van de planwetgever.

 

Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, zijn de op de plankaart (de verbeelding) aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven als de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.

 

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat door het gebruik van het woord “tevens” in het bepaalde onder b, de tekst van artikel 10.1 van de planregels aan duidelijkheid niets te wensen over laat en dat gronden met de bestemming “Detailhandel” met de aanduiding “tuincentrum” mogen worden gebruikt voor detailhandel en dat daarnaast een tuincentrum is toegestaan. Anders dan appellanten betogen, is artikel 10.1, aanhef en onder a en b, op zichzelf duidelijk en kan daaruit niet worden afgeleid dat de bouwplannen niet zijn toegestaan. Aan de plantoelichting komt daarom in zoverre geen betekenis toe. Dat de planwetgever mogelijk heeft beoogd om het toegelaten gebruik van gronden met de aanduiding “tuincentrum” te beperken tot het gebruik als tuincentrum, wat daarvan ook zij, leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Nu de betekenis van een functieaanduiding op de verbeelding wordt bepaald door de regels die daarover in het bestemmingsplan zijn opgenomen bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de planregel tegenstrijdig is met de op de verbeelding aangebrachte functieaanduiding, zoals door appellanten aangevoerd.

 

Naschrift: de uitspraak maakt nog maar weer eens duidelijk dat de plantoelichting geen bindende kracht heeft. Het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan bestaat enkel uit de planregels en de verbeelding. Bij onduidelijkheden over de inhoud van planregels kan volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een redelijke uitleg van de planregels uitkomst bieden. Bij de uitleg van een planregel is, zo blijkt ook uit bovenstaande uitspraak, vooral de bedoeling van de planwetgever van belang. De Afdeling overweegt dat de (niet bindende) toelichting bij het bestemmingsplan meer inzicht kan geven over de bedoeling van de planwetgever. Aan de hand van de bedoeling van de planwetgever kan een onduidelijk planregels vervolgens worden uitgelegd. Laat een planregel daartegen aan duidelijkheid niets te wensen over, dan bestaat er geen aanleiding om een planregel uit te leggen, ook niet als uit de plantoelichting een bedoeling blijkt die niet strookt met de letterlijke tekst van de planregel zelf. De bedoeling van de planwetgever kan volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling niet afdoen aan hetgeen in de planregels ondubbelzinnig is bepaald. Hiervan is sprake als een planregel duidelijk is en niet voor meerdere uitleg vatbaar. In voornoemde uitspraak concludeerde de Afdeling dat de betreffende planregel duidelijk is. Voor een uitleg van die planregel is derhalve geen plaats. Dat de bedoeling van de planwetgever met die betreffende planregels mogelijk een andere is geweest, doet daar niet aan af.