Over de vraag of in het kader van een prijsvaststelling op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de vergelijkingsmethode of residuele berekening  moet worden toegepast heeft de rechtbank De Haag bij beschikking van 21 december 2017 een uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2017:15441).

Volgens artikel 13 lid 4 Wvg geldt als uitgangspunt dat de rechtbank oordeelt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b tot en met 40f van de Onteigeningswet (hierna: Ow). Op grond van artikel 40b, tweede lid, Ow moet bij het bepalen van de prijs worden uitgegaan van de prijs, tot stand gekomen bij een onderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de eigenaar  als redelijk handelende verkoper en de gemeente als redelijk handelende koper. Volgens vaste jurisprudentie zijn de deskundigen vrij om de wijze van waardebepaling te volgen die hun de juiste lijkt en staat het hun daarbij vrij aan bepaalde aspecten meer waarde te hechten dan aan andere.

Lees meer op ons Onteigeningsblog