Op 1 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een viertal uitspraken geoordeeld over de bevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van een vordering van schadevergoeding wegens schending van de AVG door een bestuursorgaan.

In onderstaand artikel gaan wij in op een van deze vier zaken (ECLI:NL:RVS:2020:898, ECLI:NL:RVS:2020:899, ECLI:NL:RVS:2020:900 en ECLI:NL:RVS:2020:901) , de Deventerse kwestie (ECLI:NL:RVS:2020:899), waarover wij eerder schreven.

Achtergrond van de zaak: Wob-verzoeken

Betrokkene had op 27 juli 2017 het college verzocht om inzage in de persoonsgegevens die het college van hem verwerkt. Hij stelt bezwaar en beroep in tegen de beslissing van het college. Het college is volgens betrokkene niet volledig tegemoet gekomen aan zijn inzageverzoek. Hij heeft namelijk kennis genomen van het feit dat andere bestuursorganen via een door een ambtenaar op 20 augustus 2013 verzonden e-mail kennis hebben genomen van zijn persoonsgegevens.

 

Het e-mailbericht betrof twee door de betrokkene ingediende, niet gespecificeerde Wob-verzoeken en maakt melding van de naam en woonplaats van betrokkene, Het college had eerder verklaard geen persoonsgegevens op het forum van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) te hebben geplaatst en in zoverre geen persoonsgegevens te hebben verwerkt.

 

Op het forum van de VNG heeft overigens wel een discussie gestaan over betrokkene, maar onderhavige uitspraak beperkt zich tot het verzenden van persoonsgegevens per e-mail aan een ambtenaar bij een andere gemeente in reactie op een vraag. In andere uitspraken van 1 april (ECLI:NL:RVS:2020:900 en ECLI:NL:RVS:2020:901) stelt de Afdeling vast dat de colleges van de gemeenten Borsele en Harderwijk niet onrechtmatig hebben gehandeld door de persoonsgegevens van betrokkene op het VNG forum te plaatsen. In die procedures wordt ook geen schadevergoeding toegekend vanwege niet tijdig of niet volledige informeren van betrokkene.

Rechtbank kent schadevergoeding toe

De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene in een uitspraak van 18 juli 2018 gegrond . De rechtbank stelt daarbij vast dat in de e-mail van 20 augustus 2013 persoonsgegevens van betrokkene (naam en woonplaats) zijn vermeld en dat het college met de doorzending van de persoonsgegevens de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft geschonden.

 

Bij besluit van 26 september 2018 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2017 alsnog gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding van betrokkene afgewezen. Ook tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar gaat betrokkene in beroep. De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene in een uitspraak van 28 mei 2019 gegrond en veroordeeld het college tot het betalen van een vergoeding van € 500,00 aan betrokkene als immateriële schadevergoeding.

Hoger beroep

Het college van Deventer heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Het college stelt zich daarbij kort gezegd op het standpunt dat er geen causaal verband is tussen het onrechtmatige besluit van 19 januari 2018 en de gestelde schade. Het gestelde verlies van controle over zijn persoonsgegevens is volgens het college het gevolg van de verzending van de e-mail van 20 augustus 2013 en niet van het besluit van 19 januari 2018, waardoor sprake is van feitelijk handelen. Gelet op artikel 8:88 Awb is de bestuursrechter niet bevoegd om te oordelen over schade als gevolg van feitelijk handelen.

Bevoegdheid bij schadevergoeding op grond van de AVG

De Afdeling merkt allereerst op dat het college geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018. Omdat de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld dat de verstrekking van persoonsgegevens onrechtmatig was en die uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, kan de uitspraak in deze procedure niet meer ter discussie worden gesteld. Hierdoor moet worden uitgegaan van de onrechtmatigheid van het besluit van 19 januari 2018 en was de rechtbank reeds hierom al bevoegd om op grond van artikel 8:88, eerste lid en onder a, van de Awb te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.

 

De Afdeling merkt daarnaast op – onder verwijzing naar de andere uitspraken van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:898, ECLI:NL:RVS:2020:900 en ECLI:NL:RVS:2020:901) – dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:88 Awb bevoegd is om te oordelen over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG in de gevallen waarin de gestelde schade verband houdt met een besluit als bedoeld in artikel 34 Uitvoeringwet AVG.

Welke rechter bevoegd?

De AVG bepaalt niet welke rechter binnen een lidstaat bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot schadevergoeding. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie is bepaald dat in een dergelijk geval aan de lidstaten om te bepalen welke rechter bevoegd is, zolang die keuze voldoet aan de randvoorwaarden van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.

 

De Afdeling leidt vervolgens uit de implementatietabel in de Memorie van Toelichting bij de Uitvoeringswet AVG af dat een betrokkene op grond van artikel 82 AVG zowel bij de bestuursrechter als bij de civiele rechter een aanspraak op vordering tot schadevergoeding kan instellen. Volgens de Afdeling sluit het aan bij de bedoeling van de nationale wetgever om de rechter die oordeelt over besluiten op grond van artikel 15 tot en met 22 AVG, ook te laten oordelen over verzoeken tot schadevergoeding die met die besluiten verband houden. Hierdoor ontstaat een concentratie van rechtsbescherming en wordt voldaan aan de door het Hof van Justitie genoemde randvoorwaarden.

 

Bij de beoordeling van schadevergoeding op grond van de AVG moet artikel 8:88 Awb volgens de Afdeling ruim worden uitgelegd. Er moet bij dergelijke verzoeken minder strikt wordt vastgehouden aan de eis van een onrechtmatig besluit: hoewel er wel een verband moet zijn met een besluit als bedoeld in artikel 34 UAVG, hoeft dit besluit, bijvoorbeeld op een verzoek om inzage, als zodanig niet onrechtmatig te zijn.

 

De bestuursrechter kan dus in de verzoekschriftprocedure met toepassing van artikel 8:88 Awb een oordeel geven over de onrechtmatigheid van de gegevensverwerking waarop bijvoorbeeld een inzageverzoek betrekking heeft. Dit wil met zoveel woorden zeggen dat de rechter een oordeel kan vellen over de onrechtmatigheid van gegevensverwerking, terwijl het besluit zelf rechtmatig is. De Afdeling overweegt merkt daarbij wel op dat de civiele rechter – gelet op artikel 8:88 Awb – exclusief bevoegd is als het gaat om een schadebedrag van meer dan 25.000 euro.

Geen punitief karakter schadevergoeding

De betrokkene bracht nog naar voren dat schadevergoeding onder de AVG een punitief karakter heeft en reeds daarom zou moeten worden toegewezen. De Afdeling oordeelt anders. Het doel van schadevergoeding is herstel van of het bieden van compensatie voor een onrechtmatige inbreuk op privacy. Een bestraffende sanctie zoals een boete is iets anders en moet worden onderscheiden van schadevergoeding. Een boete heeft tot doel de overtreder van de geschonden norm leed toe te voegen en is hier niet aan de orde.

Tot besluit: moet het college schadevergoeding betalen?

Om voor schadevergoeding in aanmerking te komen, moet volgens de Afdeling zijn voldaan aan de eisen van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent voor deze gevallen dat sprake moet zijn van aantasting van de eer of goede naam van betrokkene dan wel van aantasting van de persoon op andere wijze.

 

Het college voert terecht aan dat de betrokkene geen concrete gegevens ter onderbouwing van de door hem gestelde schade heeft overgelegd. Hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het noemen van zijn naam en woonplaats in de mededeling dat hij twee, niet-gespecificeerde, Wob-verzoeken heeft ingediend als reactie op een verzoek van een andere gemeente, als aantasting van de persoon kan worden gekwalificeerd.

 

Ook heeft de betrokkene niet aannemelijk gemaakt wat de nadelige gevolgen zijn geweest uit het noemen van zijn naam en woonplaats. De enkele stelling dat het noemen van zijn naam stigmatiserend werkt, is onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn stelling dat heel bestuurlijk Nederland kennis heeft kunnen nemen van zijn persoonsgegevens. De gegevens zijn gedeeld met ambtenaren van gemeenten die uit hoofde van hun functie betrokken zijn bij de behandeling van Wob-verzoeken. Er zijn geen aanwijzingen dat de gegevens zijn misbruikt.

 

Anders dan de rechtbank komt de Afdeling daarom tot de conclusie dat appellant geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding.