In geval van een faillissement zal een curator in nagenoeg alle gevallen overgaan tot het ontslag van het personeel. De boedel heeft immers onvoldoende financiële middelen om de lonen te kunnen voldoen.

 

Bij het ontslag dient een curator de geldende opzegtermijn in acht te nemen. Wanneer het UWV na faillietverklaring van de werkgever op de voet van artikel 61-68 Werkloosheidswet (WW) het door de werkgever verschuldigde loon aan de werknemer voldoet, wordt het gesubrogeerd in de desbetreffende vordering van de werknemer op de werkgever. Concreet betekent dit dat het UWV ten aanzien van de loondoorbetaling die betrekking heeft op de periode voorafgaand aan het faillissement op grond van artikel 3:288 sub e BW een bevoorrechte vordering heeft in het faillissement en ten aanzien van de loondoorbetaling die betrekking heeft op de periode na datum faillissement een boedelvordering op grond van het bepaalde in artikel 40 lid 2 Fw.

 

Hoe pakt dit uit bij een vof, waarbij de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van de vof? Onlangs heeft de Hoge Raad zich naar aanleiding van enkele prejucidiële vragen van de Rechtbank Overijssel uitgelaten over de vraag of een bevoorrechte vordering van het UWV in het faillissement van een vof ook bevoorrecht is in een faillissement / schuldsanering van de vennoten (HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649). Deze vraag is tevens van belang voor de werknemer die een preferente vordering heeft op de vof die niet wordt overgenomen door het UWV, omdat het bijvoorbeeld een loonaanspraak betreft die ouder is dan 13 weken (ten tijde van het uitspreken van het faillissement). Ook kwam aan de orde of de boedelvordering van het UWV over de opzegtermijn tevens kwalificeert als een boedelvordering in het faillissement / schuldsanering van de vennoten.

Juridisch kader

Een vof is een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam. Aan de vof komt geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid toe. De vof kent in het rechtsverkeer desalniettemin een zelfstandige positie ten opzichte van de vennoten. Een vof is bevoegd om op eigen naam in rechte op te treden en kan op eigen naam failliet worden verklaard. Verder is het voor het bedrijf van de vof bestemde vermogen afgescheiden van het vermogen van de vennoten. Schuldeisers van de vof kunnen zich met betrekking tot de schulden van de vof verhalen op dit afgescheiden vermogen. Een faillissement van een vof ziet dan ook op de vereffening en verdeling van dit afgescheiden vermogen en leidt niet automatisch tot het faillissement van de vennoten.

 

Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid brengt mee dat een vof niet zelfstandig draagster is van subjectieve rechten en verplichtingen. Wanneer een vennoot handelt in naam van de vof, handelt hij namens de gezamenlijke vennoten en bindt hij die ook (vlg. artikel 17 Wetboek van Koophandel). Een overeenkomst met de vof dient dan ook te worden aangemerkt als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten (vlg. HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5569). Ieder van de vennoten is op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen of schulden van de vof. Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering daarom zowel jegens de gezamenlijke vennoten (en verhalen op het afgescheiden vermogen van de vof) als jegens iedere vennoot afzonderlijk te gelde maken.

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt in zijn arrest van 19 april 2019 voorop dat een arbeidsovereenkomst met een vof moet worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. Omdat de vof geen rechtspersoonlijkheid toekomt, is de vof niet zelfstandig als werkgever aan te merken. Een werknemer van de vof kan zijn uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten geldend maken jegens de gezamenlijke vennoten (de vof) en zich verhalen op het afgescheiden vermogen alsmede jegens elke afzonderlijke vennoot met de mogelijkheid van verhaal op het privévermogen van de betreffende vennoten.

 

Aangezien de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst rusten op de gezamenlijke vennoten en daarmee op iedere vennoot afzonderlijk, is er volgens de Hoge Raad geen reden om met betrekking tot het voorrecht op grond van artikel 3:288 sub e BW onderscheid te maken tussen het geval waarbij de vordering wordt ingesteld jegens de gezamenlijke vennoten (vof) en het geval dat de vordering wordt ingesteld jegens een individuele vennoot. Het feit dat er aan een vof in het rechtsverkeer een zekere mate van zelfstandigheid toekomt, maakt dit volgens de Hoge Raad niet anders. Hetzelfde geldt ten aanzien van de boedelvorderingen van het UWV met dien verstande dat dit slechts geldt voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van het faillissement of de schuldsaneringsregeling van de vennoten.

 

Indien zowel de vof als de vennoten in staat van faillissement zijn verklaard, dienen de vorderingen van het UWV en/of de werknemer in het faillissement van de vof in beginsel op dezelfde manier in een faillissement / schuldsanering van de vennoten te worden gekwalificeerd. Concreet betekent dit dat een preferente vordering van het UWV en/of een werknemer ook preferent is in de schuldsanering en/of het faillissement van de vennoten. Een boedelvordering van het UWV in het faillissement van de vof is tevens een boedelvordering in het faillissement / de schuldsanering van de vennoten voor zover de vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van het faillissement of de schuldsanering van de betreffende vennoten.