Het realiseren van voldoende huisartsenzorg tijdens avond-, nacht- en weekenddiensten is, mede gelet op de personeelstekorten, geen gemakkelijke opgave. Dat blijkt ook weer uit een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel over de opzegging van een aansluitovereenkomst door een huisartsenspoedpost, omdat niet aan de verplichtingen uit die overeenkomst voldaan werden.

Een organisatie die meerdere huisartsenpraktijken en medische centra exploiteert (hierna: de huisartsenpraktijk) heeft een aansluitovereenkomst gesloten met een regionale organisatie voor huisartsen in de regio’s Flevoland, Hardenberg en Zwolle (hierna: de spoedpost). Partijen hadden deze overeenkomst gesloten om te voorzien in de acute huisartsenzorg tijdens de avonden, nachten en weekenden. Onderdeel van de overeenkomst is de verplichting voor de huisartsenpraktijk om een deel van de avond-, nacht- en weekenddiensten in te vullen. Het bleek dat de huisartsenpraktijk de avond-, nacht- en weekenddiensten soms slechts gedeeltelijk of zelfs helemaal niet kon invullen. Hierop heeft de spoedpost herhaaldelijk waarschuwingen gegeven, een geldboete opgelegd en vervangingskosten in rekening gebracht. Uiteindelijk heeft de spoedpost de aansluitovereenkomst opgezegd.

 

De huisartsenpraktijk was het niet eens met de opzegging van de aansluitovereenkomst en verzocht de rechtbank te verklaren dat het opzeggen in strijd was met de aansluitovereenkomst. Zij stelde zich op het standpunt dat zij redelijkerwijs alles had gedaan om de diensten in te vullen. De rechtbank was het daar niet mee eens en oordeelde dat de huisartsenpraktijk wel degelijk tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde onder andere dat geen zorg was gedragen voor een achterwachtregeling.

 

Mededingingsrecht

De huisartsenpraktijk voerde als argument ook aan dat dat de opzegging van de aansluitovereenkomst in strijd zou zijn met de Mededingingswet. Zij stelde dat de spoedpost als enige aanbieder van spoedposten in de regio Zwolle misbruik maakte van haar economische machtspositie en voerde daarbij aan dat de spoedpost verschillende acties heeft ondernomen met als doel de huisartsenpraktijk van de markt voor huisartsenzorg in Zwolle te verdrijven. De rechtbank was echter van oordeel dat de opzegging door de spoedpost niet betekende dat de huisartsenpraktijk werd uitgesloten van de markt voor spoedeisende huisartsenzorg in de regio Zwolle. Daarbij was van belang dat de spoedpost in eerste instantie wel een aansluitovereenkomst was aangegaan, en dus in dat opzicht niet was tegengewerkt door de spoedpost, zodat er geen sprake was van uitsluiting van de markt voor spoedeisende huisartsenzorg in de avond-, nacht- en weekenddiensten in de betreffende regio. De opzegging van de aansluitovereenkomst had de huisartsenpraktijk aan haar eigen handelen te danken, aldus de rechtbank.

 

Doorverwijzingen

De spoedpost heeft ook tegenvorderingen ingediend onder andere gericht op het stoppen van de doorverwijzingen van patiënten door de huisartsenpraktijk naar de spoedpost, omdat de huisartsenpraktijk patiënten bleef verwijzen naar de spoedpost, ook nadat de aansluitovereenkomst was opgezegd. De rechtbank oordeelde dat de aansluitovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd en dat de huisartsenpraktijk onrechtmatig handelde door patiënten alsnog naar de spoedzorg van de huisartsenspoedpost door te verwijzen. Kortom, patiënten van de huisartsenpraktijk mogen niet meer naar de spoedpost verwezen worden en de huisartsenpraktijk zal dus op andere wijze moeten voorzien in zorg tijdens de avonden, nachten en weekenden. Dat is, zoals gezegd, geen eenvoudige opgave.

 

Eerdere signalen

Er zijn eerder signalen geweest over huisartsenpraktijken waarbij de dekking van de avond-, nacht- en weekenddiensten niet voldoende was. Dit is in een concreet geval voor de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aanleiding geweest om een aanwijzing op te leggen, omdat de bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg niet werd gegarandeerd. Deze aanwijzing is later door de rechter geschorst. De rechter oordeelde in die kwestie dat de IGJ onvoldoende rekening had gehouden met de complexe problematiek waarmee de zorgaanbieder werd geconfronteerd. Deze problematiek ziet op zowel veranderende regelgeving, gebrek aan medewerking van derden en het personeelsgebrek in de eerstelijns gezondheidszorg.