Als een bestuursorgaan de hoogte van een dwangsom als gevolg van het niet nakomen van een bestuursrechtelijke uitspraak vastlegt in een brief, is geen sprake van een besluit in de zin van 1:3 Awb. De burger is daarmee aangewezen op een civiele procedure.

Tot dit oordeel komt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:362).

Niet tijdig nemen besluit

Een opvallende uitspraak van de Afdeling die gaat over de vaststelling van de verbeurde dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op een Wob-verzoek uit 2014. In 2015 oordeelt de rechtbank Noord-Nederland, dat het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze binnen twee weken een besluit moet nemen. Zo niet, dan verbeurt het college een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 4.200,00.

 

Het college neemt dat besluit vervolgens te laat, waardoor een dwangsom is verbeurd. Vervolgens ontstaat discussie over de hoogte van de verbeurde dwangsom. Het college heeft daarop bij brief van 28 januari 2016 de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 2.800,00.

Brief omvang verbeurde dwangsom besluit in de zin van de Awb?

Appellant legt zich daar niet bij neer en stelt rechtsmiddelen in. Na bezwaar en beroep komt de zaak bij de Afdeling. Ambtshalve moet de Afdeling de vraag beantwoorden of de brief waarbij de hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb.

 

De Afdeling concludeert dat dit niet het geval is. Zij oordeelt dat de rechtbank Noord-Nederland de dwangsom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb aan de uitspraak heeft verbonden. Uit deze bepaling en de parlementaire geschiedenis maakt de Afdeling op dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hiermee kwalificeert de brief van het college inzake de hoogte van de dwangsom niet als een publiekrechtelijke rechtshandeling is. De Afdeling acht daarbij doorslaggevend dat de bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing niet aan het publiekrecht is ontleend.

Immateriële schadevergoeding overschrijding redelijke termijn

De Afdeling voorziet zelf in de zaak appellant door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De appellant wordt nog wel een door hem verzochte immateriële schadevergoeding toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn in deze bestuursrechtelijke procedure door het college. Dat de brief niet als besluit kan worden aangemerkt, laat onverlet dat indien toch bezwaar wordt gemaakt deze procedure binnen een redelijke termijn moet worden doorlopen. De procedure heeft al met al een jaar te lang geduurd en daarvoor kent de Afdeling een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 toe.

Tot slot

Opvallend is dat de Afdeling in deze kwestie met een strikte lezing van de wet de burger naar de civiele rechter stuurt. Vorig jaar leek de tendens juist meer richting een lagere drempel voor toegang tot de bestuursrechter bij overheidsoptreden te gaan (zie de uitspraken van 1 april 2020 inzake de AVG, rechten van betrokkenen en zelfs feitelijk handelen, o.a. ECLI:NL:RVS:2020:898, zie ons eerdere blogbericht).

 

Voor de praktijk in ieder geval goed om te weten dat bij discussie omtrent de omvang van een verbeurde dwangsom niet de bestuursrechter, maar de civiele rechter bevoegd is.