De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 29 april 2020 een interessante uitspraak gedaan over het passeren van gebreken met toepassing van artikel 6:22 Awb.

Op grond van artikel 6:22 Awb kan de bestuursrechter een besluit ondanks de schending van geschreven of ongeschreven rechtsregels in stand laten indien aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1159.

 

De casus in de uitspraak van 29 april 2020 is als volgt. Het college van B&W van Nijmegen heeft in 2011 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het verbouwen van een woning en het wijzigen van een winkelpui.

 

In 2015 constateert het college dat de winkel niet conform de vergunning is verbouwd. Het college legt daarom een last onder dwangsom op aan de vergunninghouder. Voornoemd handhavingsbesluit blijkt echter op twee punten gebrekkig: in het besluit ontbreekt de (juiste) grondslag om handhavend op te treden en het college had de overtreder niet gelast om de overtreding te beëindigen.

Grenzen aan toepassing artikel 6:22 Awb

De rechtbank had voornoemde gebreken gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, maar volgens de Afdeling komen deze gebreken niet voor passering in aanmerking. Uit de rechtspraak van de Afdeling en de wetsgeschiedenis van de Awb volgt namelijk dat voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, uitsluitend van belang is of door de schending iemand is benadeeld. De aard van het geschonden voorschrift is niet beslissend.

 

Toepassing van artikel 6:22 van de Awb is volgens de Afdeling mogelijk, indien aannemelijk is dat de belanghebbende door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld. Een gebrek dat herstel behoeft, leent zich volgens de rechtspraak in beginsel niet voor toepassing van artikel 6:22 Awb. In die gevallen kan er namelijk niet zonder meer van worden uitgegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Alleen indien evident is dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld, kan bij het bestaan van een dergelijk gebrek toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.

Conclusie

Het niet vermelden van de juiste grondslag en het feit dat appellant niet is gelast de overtreding ongedaan te maken, zijn volgens de Afdeling gebreken die in een nader te nemen besluit moeten worden hersteld. Het gebrek kan dus niet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb. Dit oordeel van de Afdeling is niet verrassend, aangezien de grondslag van de overtreding en de aanzegging om de overtreding ongedaan te maken tot de essentie van een handhavingsbesluit behoren. Indien u als bestuursorgaan een besluit neemt waarin deze beide componenten ontbreken, dan zal u dit gebrek (in bezwaar) moeten herstellen.

 

Gerelateerd artikel