Op 29 maart 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een interessante uitspraak gedaan over de vraag wanneer een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mag worden geweigerd, met als reden dat een initiatiefnemer geen anterieure overeenkomst wil sluiten.

Feiten

Een initiatiefnemer heeft een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan gevraagd voor de realisatie van parkeerplaatsen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster (thans: de gemeente Purmerend en hierna: het college) heeft aan de initiatiefnemer medegedeeld dat eerst een anterieure overeenkomst moet worden gesloten met de gemeente, voordat medewerking kan worden verleend aan de aanvraag om omgevingsvergunning. De gemeente heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om een bijdrage te vragen via een overeenkomst in de plaats van het heffen van leges. Deze bijdrage zag (onder meer) op de kosten van ambtelijke inzet. De initiatiefnemer gaat niet akkoord met de anterieure overeenkomst. Het college weigert vervolgens de aanvraag en stelt dat de uitvoerbaarheid van het project zonder de anterieure overeenkomst niet is verzekerd en daarom in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

 

 

De initiatiefnemer kan zich hier niet mee verenigen en wordt door de rechtbank in beroep in het gelijk gesteld. Het college is het op haar beurt niet eens met de uitspraak van de rechtbank en gaat in hoger beroep.

De Afdeling

In hoger beroep bij de Afdeling staat de vraag centraal of de gemeente als voorwaarde voor het verlenen van planologische medewerking kan stellen, dat de initiatiefnemer een overeenkomst sluit ter verzekering van de kosten die de gemeente voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning moet maken.

 

 

De gevraagde omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan kan ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)  slechts worden geweigerd indien sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college stelt dat het grondexploitatiekostenverhaal is verankerd in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dit betekent dat het verhaal van de bedoelde kosten een ruimtelijk aspect is, dat dus aan de weigering ten grondslag kan worden gelegd. De Afdeling gaat niet mee in dit betoog en oordeelt dat er geen ruimtelijke samenhang tussen de realisatie van de parkeerplaatsen en het bestedingsdoel van de bijdrage. Het bijdragen in de gemeentelijke apparaatskosten dient immers geen ruimtelijk relevant belang.

 

 

Daarnaast gaat de Afdeling niet mee in het betoog dat de overeenkomst vereist is voor de uitvoerbaarheid van het project en dat de financiële bijdrage in zoverre een ruimtelijk aspect is. De Afdeling overweegt dat de het verhaal van dergelijke kosten via het heffen van leges is geregeld. De omstandigheid dat de gemeente in dit geval in haar legesverordening had opgenomen dat het kostenverhaal bij complexe aanvragen via een overeenkomst wordt geregeld maakt dit niet anders.

Wat mag dus niet?

Al eerder heeft de Afdeling geoordeeld dat planologische medewerking niet kan worden geweigerd aan een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, maar waartegen op zich geen planologische bezwaren bestaan, met als reden dat de initiatiefnemer weigert om een financiële bijdrage overeen te komen (zie: ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2950). De financiële bijdrage moet kunnen worden gekoppeld aan het compenseren of mitigeren van enig nadeel voor de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft met onderhavige uitspraak geëxpliciteerd dat het bestedingsdoel van de financiële bijdrage ruimtelijk relevant dient te zijn.

Les voor de praktijk

De Afdelingsuitspraak verduidelijkt de omstandigheden waaronder gemeenten een financiële bijdragen kunnen verlangen in ruil voor planologische medewerking. Steeds dient de gemeente na te gaan of er een ruimtelijk relevant verband bestaat tussen het project waarvoor de bijdrage wordt gevraagd en het bestedingsdoel van de bijdrage. Ontbreekt een ruimtelijk verband? Dan kan het weigeren om een anterieure overeenkomst te sluiten, waarin de betalingsverplichting is opgenomen, niet dienen als grondslag voor de weigering van de omgevingsvergunning.