In de uitspraak van 16 augustus 2017 geeft de Afdeling meer duidelijkheid over de vraag welk moment bepalend is voor de aanvang van de tienjaarstermijn voor een tijdelijke omgevingsvergunning.
De zaak spitst zich toe op de vraag of deze termijn aanvangt met de start van het illegale gebruik of op de datum van de vergunningverlening (ECLI:NL:RVS:2017:2212).
Casus
Het college van B&W van de gemeente Gemert-Bakel heeft een tijdelijke omgevingsvergunning in de zin van artikel 4, aanhef en elfde lid, van Bijlage II van het Bor verleend voor een tweetal chalets op een recreatiepark. Deze chalets stonden feitelijk – in strijd met het vigerende bestemmningsplan – al vele jaren op het recreatiepark.
In beroep dient zich de vraag aan of dit strijdig gebruik meetelt voor de periode waarvoor een tijdelijke omgevingsvergunning kan worden verleend. Op grond van artikel 4, aanhef en elfde lid, van Bijlage II van het Bor kan het college van B&W namelijk een omgevingsvergunning verlenen voor een wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken voor een termijn van maximaal tien jaar.
Rechtbank: tienjaarstermijn vangt aan met de start van het illegaal gebruik
De rechtbank oordeelt dat de in artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor genoemde periode gaat lopen vanaf de datum waarop de met het bestemmingsplan strijdige bouw of het daarmee strijdige gebruik een aanvang neemt. Omdat de chalets al langer dan tien jaar feitelijk op het perceel aanwezig zijn, kan het college volgens de rechtbank geen omgevingsvergunning verlenen op grond van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor. Dit oordeel van de rechtbank is in overeenstemming met de (oude) jurisprudentie over tijdelijke vrijstellingen onder artikel 17 van de WRO.
Afdeling: moment van vergunningverlening is doorslaggevend
De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank niet. De Afdeling stelt voorop dat de tijdelijke omgevingsvergunning de periode van tien jaar niet kan overschrijden: ook indien meerdere keren voor hetzelfde strijdige gebruik een tijdelijke vergunning wordt verleend, mogen deze tijdelijke vergunningen gezamenlijk de termijn van tien jaar niet overschrijden.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:487) merkt de Afdeling op dat de termijn van tien jaar aanvangt bij de eerste verlening van een tijdelijke vergunning voor het strijdige gebruik, ook als die eerste vergunning op een andere grondslag is verleend dan artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor. Deze lijn trekt de Afdeling in deze zaak door: zowel de tekst van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor als de toelichting bij het elfde lid bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, indien het strijdige gebruik reeds illegaal bestaat voorafgaand aan de eerste verlening van een tijdelijke vergunning, de termijn van tien jaar is aangevangen op het moment waarop het strijdige gebruik feitelijk is begonnen.
Tot besluit
Nu vast stond dat voor het gebruik van de beide chalets niet eerder een tijdelijke vergunning is verleend, was het college bevoegd om voor dit strijdige gebruik met toepassing van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor een periode van ten hoogste tien jaar.
Het moment waarop de (eerste) omgevingsvergunning voor tijdelijk strijdig gebruik wordt verleend, is dus bepalend voor het moment waarop de tienjaarstermijn aanvangt. Daarmee kiest de Afdeling voor een nieuwe lijn ten opzichte van de oude jurisprudentie onder de WRO.