Van oudsher is de zorg onderverdeeld in lijnen: van de huisarts tot en met de academische ziekenhuizen. Dankzij technologische vernieuwingen is nu de tijd gekomen om die lijnen te verleggen. Dat is in het belang van de patiënt, die in veel gevallen thuis kan worden begeleid en zo zijn eigen leven sneller kan oppakken. En door zorgteams slim in te delen kan ieder lid van zo’n team een maximale toegevoegde waarde leveren. We spraken met Fenna Heyning, directeur van STZ (Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen).

Wat is uw visie op de veranderingen in het zorglandschap en op nieuwe vormen van samenwerking in de zorg?

Ik denk dat het belangrijk is om voorop te stellen dat het in discussies over de zorg altijd allereerst moet gaan om de patiënt. Wij werken met zijn allen om de patiënt een betere kwaliteit van leven te bezorgen en het liefst om deze beter te maken. Dat laatste is niet altijd mogelijk, maar je kan wel iedereen helpen.

Het allermooiste is als je kunt voorkomen dat iemand patiënt wordt. 

Ik denk dat we daar nog veel meer op moeten inzetten, maar desondanks zullen er altijd mensen zijn die toch ziek worden. Dus er moet zorgaanbod zijn voor mensen die een ongeluk krijgen of ineens door een hartaanval worden geveld.

We mogen niet uit het oog verliezen dat de zorg in Nederland buitengewoon goed is. Daar ben ik erg trots op. Als er iets met je aan de hand is word je goed geholpen. Als je de wachtlijsten buiten beschouwing laat is het hier buitengewoon goed geregeld. Het is jammer dat we het niet beseffen. We vinden het allemaal heel normaal en we hebben onvoldoende oog voor de geweldige prestatie die wordt geleverd. Toch zie ik mogelijkheden om de zorg anders te organiseren op een manier die zowel in het belang is van de patiënt als van de zorgverleners.

 

In Nederland is de zorg van oudsher georganiseerd in lijnen: eerste lijn – huisarts, tweede lijn – algemene ziekenhuizen, derde lijn – topklinische ziekenhuizen en als vierde lijn de academische ziekenhuizen. Daar is op zich wel iets voor te zeggen, maar het is er een beetje ingesleten dat er maar één manier is. Dankzij onder andere technologische ontwikkelingen kan het ook anders, bijvoorbeeld meer zorg bij mensen thuis. Bij chronische ziektes als longaandoeningen, hartaandoeningen, diabetes, kunnen we de patiënten vragen om iedere dag thuis enkele parameters bij te houden, zoals gewicht (om te kijken of ze vocht vasthouden) en ademfunctie.

Ze kunnen dat dan digitaal doorgeven en aangeven of ze wel of geen klachten hebben. Dat blijkt door de patiënt zelf als zeer prettig te worden ervaren.

Ten eerste worden ze niet een keer in de drie maanden maar iedere dag gemonitord, maar vooral, en dat volgt daar dan weer uit, ze voelen zich zekerder, minder bang. Ze komen hun huis weer uit en hun partner durft weer met ze op pad.

Welke rol kan Big Data spelen?

In de zorg maken we onderscheid tussen primaire preventie en secundaire preventie. Bij primaire preventie kun je aan het volgende denken: als je niet gaat roken is de kans dat je een chronische longaandoening krijgt een stuk kleiner. Als het je lukt, wat je nu ziet is dat we straks misschien een generatie jongeren krijgen die nog nooit gerookt hebben, dan heb je primaire preventie beleden. Secundaire preventie is complexer: je hebt helaas al een longaandoening en nu gaan wij proberen om dat onder controle te brengen. In het oude model was het zo dat je iedere twee maanden voor controle langs moest komen bij de poli. Maar dat heeft niets met de klachten van dat moment te maken. En daarbuiten, dat is bij chronische longziektes vaak het geval, kan de patiënt ineens heel erg benauwd worden en moet dan 112 bellen voor een ambulance. Dan wordt hij opgenomen, hij knapt op, wordt ontslagen en dat gebeurt later geheid opnieuw.

Als je een groep patiënten met dezelfde aandoening dagelijks monitort op een aantal eenvoudige parameters, ben je in staat om patronen te herkennen en op tijd bij te sturen.

We zijn individueel heel goed in het herkennen van patronen. Maar hoe slim we ook zijn, we worden beperkt tot de breincapaciteit van één mens. Het mooie is dat die data in een computer kunt invoeren en analyseren. Daar komt kunstmatige intelligentie bij kijken. Uiteindelijk kom je dan patronen tegen die een mens alleen nooit zou hebben herkend. Met die digitale mogelijkheden kunnen wij veel ongemakken preventief ontdekken en verhelpen.

Hoe werkt dat in de praktijk?

Je kunt een gespecialiseerd verpleegkundige verantwoordelijk maken voor het monitoren van patiënten. Deze beoordeeld de datastroom die binnenkomt zoals het gewicht, bloedsuikerniveau en hartfunctie. Als er een onregelmatigheid is dan kan de verpleegkundige actie ondernemen. Als zo iemand twintig mensen onder zijn hoede heeft dan zie je dat bijvoorbeeld achttien mensen geen behoefte hebben aan een contactmoment, want die zijn stabiel en zijn en die kunnen hun gewone leven weer oppakken. De overige twee hebben nadere ondersteuning nodig en daar kan de verpleegkundige zich dan op concentreren, al dan niet begeleid door medisch specialisten. Die kan een thuisbezoek afleggen of een afspraak maken bij het ziekenhuis. Er wordt wel gesproken om hier ook de huisartsen bij te betrekken.

Natuurlijk moeten de huisartsen hier een rol in spelen, maar ik denk dat het geen goed idee is om chronisch zieken iedere dag te laten monitoren door een huisarts.

Daar hebben huisartsen het momenteel gewoon te druk voor. Staande op de schouders van het fantastische systeem zoals we dat gebouwd hebben denk ik dat het nu tijd is om andere lijnen te trekken. Je kunt niet in een keer alles omgooien, maar ik voorzie een toekomst waarin een verpleegkundige twee dagen in de week thuisbezoeken aflegt. De volgende dag monitort ze op afstand patiënten met behulp van Big Data. De overige twee dagen werkt ze op de hartafdeling in het ziekenhuis. In het oude denken is het steeds of het een of het ander geweest. Misschien werkt een medisch specialist binnenkort een dag in de poli, drie dagen op de O.K. en de vijfde dag bij de patiënten thuis. Of heb je een gebundeld spreekuur bij een wijkteam. Dat is niet zo vreemd, maar het vergt uiteraard een cultuuromslag.

Dit heeft nogal een impact op de organisatie van een groot ziekenhuis.

Ja, heeft een enorme impact, maar laten we eerst eens teruggaan naar het uitgangspunt waarmee we dit gesprek begonnen: alles moet erop zijn gericht dat het voor de patiënt beter wordt. En dat bereiken we alleen als het hele team zorgverleners zich er ook prettig bij voelt. Je kunt zelfs zeggen, ik beschouw de patiënt zelf als onderdeel van het behandelteam, als het hele team meer werkplezier heeft dan wordt iedereen daar beter van en dan wordt de zorg ook beter. En het is voor de zorgverleners prettig als zij hun tanden kunnen zetten in complexere zaken. Een specialist, bijvoorbeeld iemand die twintig jaar heeft gestudeerd om longarts te worden, moet zoveel mogelijk weg worden gehouden bij routinecontroles. Gebruik het spreekuur zoveel mogelijk voor mensen die een ingewikkelde behandeling vergen en die niet met een telefoontje af te handelen zijn. Want deze individuele patiënt is complex. Voor de patiënt is het fijn, want die krijgt de aandacht die hij verdient, en voor de specialist is het bevredigend, omdat deze echt toegevoegde waarde kan bieden. De andere delen van de zorgketen kunnen zo op hun eigen manier meer waarde toevoegen. Uiteindelijk is dat zowel voor de patiënt als voor de zorgverleners veel. Het zal goedkoper worden, en dat zie ik als een prettig bijeffect. Centraal moet staan dat de patiënt beter wordt bediend en de kwaliteit van leven ziet toenemen. Dat het uiteindelijk voor de samenleving kosten bespaart is mooi meegenomen. Al ben ik mij heus wel bewust van het feit dat de stijging van de zorgkosten moet worden afgeremd.

Het is een elegante oplossing voor twee problemen: enerzijds voelt de patiënt zich beter omdat deze in de eigen omgeving wordt behandeld, anderzijds bespaar je zo kosten. En bovendien kunnen de zorgverleners als team maar ook individueel een maximale toegevoegde waarde leveren.

Precies. Maar het vergt wel een andere manier van denken over de gehele breedte. Want als ziekenhuizen worden afgerekend op basis van de regels van het huidige systeem, dan zouden zij er tientallen procenten op achteruitgaan.

Het mag niet zo zijn dat het verleggen van de zorg wordt afgestraft.

Dus er moeten goede afspraken worden gemaakt met de zorgverzekeraars. We voorzien een forse verschuiving van verantwoordelijkheden en taakverdelingen binnen het gehele zorglandschap. Dus we zullen er met zijn allen de schouders onder moeten zetten om dit te doen slagen. En wederom, door primair te kijken naar wat in het belang is van de patiënt.

Er zijn gelukkig veel voorbeelden van zorgteams die samen afspraken hebben gemaakt die in het belang zijn van de patiënt, waardoor de zorgverleners meer voldoening krijgen in hun werk en die bovendien financieel haalbaar zijn. Het komt voor een groot deel neer op vertrouwen. Ik denk dat de meeste mensen die in de zorg werken heel erg gemotiveerd zijn om het goed te doen en de patiënt centraal stellen. De financiële component is dan secundair. Ik denk dat mensen in de zorg niet primair gedreven worden door het geld. Belangrijk is dat iedereen in het team het gevoel heeft dat het goed geregeld is, dat we de zorg beter hebben georganiseerd dan voorheen, in het belang van de patiënt.

Primair gaat het erom dat de patiënt in goede handen is. Dat wij die patiënt niet in het ziekenhuis zien, is omdat het goed met hem gaat, en niet omdat hij doodsbenauwd op de bank ligt zonder dat iemand naar hem omkijkt.


Nysingh en de zorg

De gezondheidszorg is voorwerp van een serie ingrijpende transities. Er blijft onverminderd interne en externe aandacht voor kwaliteit van zorg. Zorgondernemerschap en transparantie spelen daarin de hoofdrol. Instellingen en professionals moeten hun wijze van werken en soms ook hun juridische structuur daarop aanpassen. De specialisten van de Markgroep Zorg van Nysingh zien de samenhang tussen veranderingen en beschikken samen over de benodigde integrale juridische expertise.