Uit een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant blijkt dat ‘jobcarving’ bij de re-integratie 1e spoor serieus moet worden onderzocht. Zowel UWV als rechters lijken dit steeds belangrijker te vinden.

Waar ging de zaak over?

De werknemer is vanaf 14 augustus 2006 als leerkracht basisonderwijs werkzaam bij een organisatie met meer dan 30 scholen en kinderopvanglocaties met ruim 700 medewerkers. Op 24 oktober 2017 is de werknemer voor haar werkzaamheden uitgevallen. In het kader van haar re-integratie heeft de werknemer onder meer werkzaamheden als remedial teacher (RT) (buiten de klas) verricht. In juli 2019 vraagt werknemer een WIA-uitkering aan.

Oordeel UWV

UWV legt de werkgever een loonsanctie op, omdat de werkgever meer re-integratie-inspanningen in spoor 1 had moeten betrachten. De werkgever had volgens UWV onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er niet een aantal (RT-)werkzaamheden of taken aan werknemer toe te bedelen zijn, zodat voor haar een (structureel) passend takenpakket ontstaat.

 

De werkgever had aangegeven dat het geheel van RT-werkzaamheden dat werknemer uitoefende bij werkgever, niet als een afzonderlijke functie werd gezien, maar onderdeel was van de functie leraar. UWV passeerde dit argument en meende dat onvoldoende aannemelijk was dat het geheel van RT-werkzaamheden niet een afzonderlijke functie zou kunnen worden, zodat de werknemer deze werkzaamheden (als remedial teacher buiten de klas) structureel zou kunnen blijven verrichten.

Oordeel bestuursrechter

De werkgever ging in beroep en stelde dat zij slechts nieuwe functies aan het functiegebouw toevoegt als dat toegevoegde waarde heeft voor de organisatie en haar doel. De RT-werkzaamheden hadden volgens de werkgever geen toegevoegde waarde, omdat deze werkzaamheden reeds onderdeel uitmaken van de functie leraar, en de werknemer door haar beperkingen niet inzetbaar was in de klas. De werkgever meende dat zij (daarom) voor de werknemer geen nieuwe functie kon creëren.

 

De rechter acht het – net als UWV – niet aannemelijk dat werkgever geen passende functie kan creëren voor de werknemer. De werkgever zou volgens de rechter een functie kunnen aanpassen of taken uit verschillende functies kunnen samenvoegen. Daarbij overweegt de rechter dat de werknemer tijdens haar re-integratie al bepaalde (RT-)taken buiten de klas heeft verricht, zodat die werkzaamheden niet zó onlosmakelijk met de functie van leraar verbonden zijn dat die niet (buiten de klas) als deeltaak verricht zouden kunnen worden. De rechter betrekt hierbij dat de werkgever meer dan 30 scholen en kinderopvanglocaties met ruim 700 medewerkers verenigt, en aanpassing van de functie volgens de cao PO mogelijk is. De loonsanctie was dus terecht volgens de rechter.

Werkwijzer Poortwachter

In de zojuist besproken uitspraak verwijst de bestuursrechter naar de Werkwijzer Poortwachter. Daarin staat (in artikel 4.2.3.) dat bij de terugkeer in (aangepast) ander werk in het eerste spoor, op taakniveau de mogelijkheden voor de re-integratie bekeken moeten worden. In het uiterste geval kan dit  – aldus de werkwijzer Poortwachter – leiden tot het creëren van een nieuwe functie, vergelijkbaar met jobcarving. De redelijkheid en billijkheid bepalen uiteindelijk wat in een specifieke situatie van een werkgever op dit gebied verwacht mag worden.

Conclusie

Duidelijk is dat in het kader van re-integratie bij ziekte, in bepaalde omstandigheden, van werkgevers wordt verwacht dat zij onderzoeken of verschillende taken van een functie (of verschillende functies) worden samengevoegd tot een nieuwe baan (of banen). Dit wordt ook wel “jobcarving” genoemd. Werkgevers zullen hier rekening mee moeten houden, en goed moeten kunnen uitleggen in hoeverre het van hen gevergd kan worden om voor (deel)taken een nieuwe functie te creëren.

 

Welke omstandigheden daarbij bepalend zijn, zal in de toekomst nader blijken. Wij denken dat – naast de grootte en diversiteit van de werkgever – in het onderwijs van belang is of de nieuwe functie voor bekostiging in aanmerking komt. Een andere omstandigheid zou kunnen zijn of de functies van de andere medewerkers (door het bundelen van taken bij één medewerker) niet te zeer worden uitgehold. Van belang is in ieder geval om te onderzoeken welke loonwaarde kan worden gekoppeld aan het takenpakket dat de werknemer nog kan uitvoeren. Zo kan worden beoordeeld of de afzonderlijke taken zouden kunnen leiden tot een passende functie.

 

De uitspraak van de bestuursrechter vinden wij een ver strekkend oordeel. Wij zijn benieuwd of dit oordeel in hoger beroep, dat is ingesteld, standhoudt. Dus: wordt vervolgd!

 

Mocht u vragen hebben over de verplichtingen bij re-integratie, dan kan u contact met ons opnemen.