Geeft de Coronacrisis vanzelf een recht om een contract aan te passen of te annuleren? Ook bij bedrijfsovernames speelt die vraag. Hier bespreken we een recent oordeel van de rechtbank Rotterdam, waaraan ook enkele algemene inzichten kunnen worden ontleend.

Nadat overeenstemming wordt bereikt over de verkoop van een onderneming zal de verkoper in de meeste gevallen de onderneming nog enige tijd voortzetten. Om de koper gelegenheid te geven voor een due diligence, om de definitieve koopovereenkomst uit te werken, of om opschortende voorwaarden te vervullen. De verkoper krijgt dan in de regel de verplichting om de onderneming op gebruikelijke wijze voort te zetten (”in the ordinary course of business”).

 

In een crisis, zoals de huidige Coronacrisis, met ingrijpend gewijzigde omstandigheden, kan de vraag ontstaan of überhaupt nog sprake is van “ordinary course”. Recent is een dergelijk geval aan de rechtbank Rotterdam voorgelegd.  Het betrof hier zonnebrillenproducent EssiLux als koper en de onderneming die wordt overgenomen is brillenhandel GrandVision (Pearle, Eye Wish). Het geval kreeg de nodige aandacht in de pers (onder meer in het FD).

 

In dit geval was bepaald dat GrandVision onder meer de volgende restricties in acht moest nemen (samengevat): “the Company shall not, except in the Ordinary Course, enter into any material contract; or solicit or agree upon the extension of payments to the Company’s suppliers”. GrandVision had echter vanwege de Coronacrisis met verhuurders en leveranciers afspraken gemaakt over aangepaste betalingstermijnen en met banken onderhandeld over een substantieel aanvullend krediet, naast allerlei andere maatregelen.

 

EssiLux stelde zich op het standpunt dat GrandVision de afspraken had geschonden en liet beslag leggen op de administratie van GrandVision en eiste voor de rechtbank toegang tot deze administratie om haar verdere claims te onderbouwen. Hierbij speelden ook restricties van mededingingsrecht (het vroegtijdig verschaffen van gevoelige bedrijfsinformatie aan een koper), maar dat aspect laten we hier ter zijde.

 

De rechtbank overweegt onder meer dat het begrip “ordinary course of business” geen vaststaande betekenis heeft en dat die voor elk geval afzonderlijk moet worden vastgesteld, ook met inachtneming van omstandigheden als de Coronacrisis. En dat “… bij de vaststelling of al dan niet gehandeld is in lijn met de Ordinary Course-verplichting mede van belang is of de handelwijze van GrandVision vergelijkbaar is met hoe soortgelijke of concurrerende bedrijven – waaronder EssiLux zelf – hebben gereageerd en geacteerd in verband met de gevolgen van de coronacrisis “.

 

Uitzonderlijke (markt-)omstandigheden, en een reactie van de onderneming daarop, leveren dus niet per se altijd een afwijking van ordinary course op. Je zou kunnen zeggen dat het er om gaat of de reactie consistent is met het tot dusver gevoerde beleid, en gericht is op het zo veel mogelijk in stand houden van de onderneming. En het handelen van de onderneming kan mede beoordeeld worden naar de reactie van branchegenoten op dezelfde omstandigheden. Inmiddels is hoger beroep ingesteld dus mogelijk volgt nog een verfijning van de gegeven overwegingen.