Voor het beëindigen van langdurige subsidierelaties op grond van artikel 4:51 van de Awb moet een redelijke termijn in acht genomen worden.

Artikel 4:51 van de Awb voorziet niet in een mogelijkheid tot vergoeding van schade als gevolg van de beëindiging van de subsidierelatie. Uit deze uitspraak, ABRvS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3633, volgt dat er onder omstandigheden toch een verplichting kan ontstaan voor de subsidiegever tot vergoeding van schade.

Subsidierelatie

De casus

Stichting MEE Plus, de Stichting MEE Drechtsteden en de Stichting MEE ondersteuning (hierna: ‘MEE Plus’) ontving tot 1 januari 2015 subsidie van het Zorginstituut (voorheen College voor zorgverzekeringen) voor cliëntondersteuning. Bij besluit van 17 juli 2013 heeft het Zorginstituut aangekondigd dat MEE Plus per 1 januari 2015 geen subsidie meer zou ontvangen. Vanaf die datum worden de middelen voor de cliëntondersteuning naar het gemeentefonds overgeheveld en komt de grondslag van de subsidiëring van Mee Plus door het Zorginstituut te vervallen. Dit besluit stond met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) van 2 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2463) in rechte vast. In die uitspraak had de Afdeling geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb ertoe dient om de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. MEE Plus had volgens de Afdeling na het besluit van 17 juli 2013 zeventien maanden de tijd om zich voor te bereiden op de beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2015. De Afdeling oordeelde dat niet was gebleken dat die termijn voor MEE-Plus te kort was om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.

 

Uit de uitspraak blijkt dat MEE Plus per 1 januari 2015 gesubsidieerd wordt door gemeenten op grond van de Wmo 2015. Mee Plus stelt niettemin schade te hebben geleden als gevolg van beëindiging van de subsidie, omdat zij kosten heeft moeten maken in de oude subsidierelatie die in de nieuwe subsidierelatie die MEE Plus met gemeenten heeft, niet worden vergoed. MEE Plus dient vervolgens bij het Zorginstituut een verzoek om nadeelcompensatie in om die kosten vergoed te krijgen. Het Zorginstituut heeft dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft het Zorginstituut zich primair op het standpunt gesteld dat er geen recht op nadeelcompensatie. Het Zorginstituut betoogde dat het systeem van de Awb zich ertegen verzet dat naast een toets op grond van artikel 4:51 van de Awb ruimte bestaat voor een verzoek om nadeelcompensatie. Nu het beëindigingsbesluit met de uitspraak van 2 juli 2014 vast staat en MEE Plus de mogelijkheid heeft gehad om in die procedure de door haar gestelde omstandigheden al aan te voeren, bestaat er geen recht op nadeelcompensatie. De Afdeling oordeelt daar anders over.

Het égalitébeginsel kan een grondslag bieden voor toekenning nadeelcompensatie

De Afdeling overweegt dat het égalitébeginsel een grondslag kan bieden voor de toekenning van nadeelcompensatie in niet door de wetgever geregelde gevallen. Aan artikel 4:51 van de Awb ligt het vertrouwensbeginsel ten grondslag. Dit artikel voorziet niet in de mogelijkheid van toekenning van schade. Maar sluit – naast de beoordeling of bij de beëindiging van langdurige subsidierelaties een redelijke termijn in acht is genomen – niet uit, dat grond bestaat voor toekenning van schadevergoeding op grond van het égalitébeginsel.

 

De Afdeling oordeelt dan ook dat naast de op het vertrouwensbeginsel gebaseerde beoordeling of bij de beëindiging van een langdurige subsidierelatie een redelijke termijn in acht is genomen en de vraag of sprake is van onevenredige schade in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, grond kan bestaan voor toekenning van schadevergoeding op grond van het égalitébeginsel. Dan moet wel aan de criteria voor toepassing van dat beginsel worden voldaan. Die beoordeling voert de Afdeling vervolgens uit, waarbij tot de conclusie wordt gekomen dat het Zorginstituut het verzoek om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen.

Conclusie

Voor de praktijk is van belang dat een subsidieontvanger een besluit tot toekenning van nadeelcompensatie kan uitlokken ook al is er een rechtmatig subsidiebeëindigingsbesluit genomen. Subsidieverleners dienen er voortaan dus op bedacht te zijn, dat zij verzoeken om nadeelcompensatie inhoudelijk moeten behandelen.

Meer informatie

Wilt u hierover meer weten? Neem dan contact op met Bas ten Kate, E: bas.tenkate@nysingh.nl | M: 06 53 18 12 14 of Vera Textor, E: vera.textor@nysingh.nl | M: 06 12 39 39 56.