Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft bij beslissing van 27 augustus 2021 geoordeeld dat de moeder van een overleden patiënte niet klachtgerechtigd is, voornamelijk omdat de patiënte een levensgezel had die niet instemde met indiening van de tuchtklacht (ECLI:NL:TGZCTG:2021:155).

Feiten en klacht

In augustus 2018 is de dochter van klaagster onverwachts overleden. Zij stond gedurende haar leven ingeschreven bij de huisartsenpraktijk van verweerder (huisarts). Haar echtgenoot stond ook bij deze huisartsenpraktijk ingeschreven en zijn moeder (en dus de schoonmoeder van de overleden patiënte) werkte daar als praktijkassistente.

 

Na het overlijden was met toestemming van de echtgenoot obductie verricht. Een collega van verweerder had met de echtgenoot het voorlopige obductierapport doorgenomen en hem toegezegd een kopie van het definitieve rapport af te geven. Enige tijd later gaf verweerder het definitieve obductierapport mee aan zijn praktijkassistente, de moeder van de echtgenoot, met het verzoek om het rapport aan haar zoon af te geven. Na ontvangst van het definitieve obductierapport vroeg de echtgenoot aan zijn moeder of zij het rapport wilde meenemen naar huis, zodat zij het voor hem kon inscannen. De moeder verstuurde het rapport aan de echtgenoot en hij stuurde het door naar familieleden van patiënte.

 

De moeder van patiënte – met wie patiënte in het verleden een moeizame relatie had – klaagt dat de huisarts het obductierapport heeft gedeeld met de praktijkassistente, en stelt zich op het standpunt dat dat in strijd is met het beroepsgeheim van de arts.

Klachtgerechtigdheid bij overleden patiënten

De hoofdvraag in deze tuchtzaak was of moeder wel ontvankelijk is in haar klacht. De kring van klachtgerechtigden is in het tuchtrecht immers beperkt. Hoe zat het ook alweer? Uit artikel 65 Wet BIG volgt dat een tuchtzaak aanhangig kan worden gemaakt door een schriftelijke klacht van (beknopt geformuleerd): een rechtstreeks belanghebbende, een opdrachtgever, een collega of de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Onder rechtstreeks belanghebbenden vallen in ieder geval de patiënt zelf en “naaste betrekkingen” van de patiënt, waaronder in dit geval de moeder van patiënte.

 

Volgens vaste tuchtrechtspraak (ECLI:NL:TGZCTG:2019:64) berust het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt niet op een klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt. Van belang is dus te onderzoeken of moeder de veronderstelde wil van haar dochter vertegenwoordigt door indiening van deze klacht.

 

Verder moet voor het antwoord op de vraag of klaagster als nabestaande rechtstreeks belanghebbende is, aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling van artikel 7:465, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Als de patiënt tijdens zijn leven een levensgezel had, is deze levensgezel als nabestaande klachtgerechtigd. Als niet de levensgezel, maar een andere nabestaande de tuchtklacht indient, wordt ook deze geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen behoudens het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.

 

Die bijzondere omstandigheden deden zich hier voor: het overgelegde dossier bevatte aanwijzingen op grond waarvan het College gerede twijfel had of de moeder met het indienen van haar klacht wel de wil van haar overleden dochter vertegenwoordigde. Het College kende daarbij groot gewicht toe aan het feit dat de levensgezel een verklaring had afgegeven waarin hij kenbaar maakte niet met de tuchtklacht tegen de huisarts in te stemmen. Het College nam voorts in overweging dat de overleden patiënte vlak voor haar overlijden met juist deze levensgezel aanwezig was op het spreekuur van de huisartsenpost. Verder achtte het College het van belang dat uit het dossier was gebleken dat in het verleden sprake was geweest van een moeizame relatie tussen de moeder en de overleden patiënte, en dat er in het dossier geen aanknopingspunten te vinden waren die erop duiden dat dit contact ten tijde van het overlijden van patiënte weer volledig was hersteld. Deze omstandigheden leidden tot niet-ontvankelijkheid van moeder in haar klacht.

 

Deze uitspraak bevestigt de reeds ingezette lijn, waarbij het standpunt van de levensgezel doorgaans doorslaggevend is in geval van onenigheid tussen naaste betrekkingen van een overleden patiënt over de vraag of er wel of niet een tuchtklacht moet worden ingediend.

 

Mocht u vragen hebben over het tuchtrecht of eventuele (niet-)ontvankelijkheid van klagers in een tuchtprocedure, dan zijn de specialisten van de marktgroep Zorg u gaarne van dienst.

 

Mr. Danielle Zwartjens is mede-auteur van dit blog. Danielle was bij Nysingh werkzaam van december 2019 tot november 2022.