In een uitspraak van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2331) overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) in de weg staat aan een zogenoemde ‘getrapte’ aanvraag om een omgevingsvergunning.

Juridisch kader

 Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Voordat het bestuursorgaan hiertoe besluit, moet de aanvrager wel de gelegenheid hebben gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Wat was er aan de hand?

 Op 22 december 2017 heeft appellant ten behoeve van zijn plan om een appartementengebouw te realiseren een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan bij het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) ingediend. In de aanvraag heeft appellant twee verschillende varianten voor het te realiseren gebouw aangeleverd: een bouwplan met tien woonlagen en een bouwplan met vijf woonlagen.

 

Het college heeft appellant bij brief van 5 januari 2018 op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de daarvoor geldende indieningsvereisten uit de Mor en daarbij is geconstateerd dat de door appellant verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en de voorbereiding van de beschikking. Het college heeft appellant (onder meer) verzocht om een keuze te maken tussen de door hem aangeleverde varianten van het bouwplan.

 

Appellant heeft bij brief van 2 februari 2018 aanvullende gegevens verstrekt. In dezelfde brief stelt appellant zich op het standpunt dat hij – wat hem betreft – geen keuze hoeft te maken tussen de aangeleverde varianten voor het te realiseren gebouw. Hij wil dat het college in één ‘getrapte’ aanvraag eerst zijn bouwplan met tien woonlagen beoordeelt en dat het college, mocht dit bouwplan geweigerd worden, vervolgens zijn bouwplan met vijf woonlagen beoordeelt.

 

Bij besluit van 28 februari 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. De aanvraag voldeed volgens het college niet aan de in de Mor gestelde voorschriften voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning nu appellant bij brief van 5 januari 2018 is gevraagd om een keuze te maken tussen de door hem ingediende varianten van het bouwplan en om de tekeningen daarop aan te passen en dit niet is gebeurd. Het college heeft het primaire besluit bij de beslissing op het daartegen gerichte bezwaar gehandhaafd.

Beroep

In zijn uitspraak van 17 september 2021 (ECLI:NLBDHA:2021:10257) overweegt de rechtbank Den Haag dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voor de beoordeling van de aanvraag van belang is dat appellant een keuze maakt tussen de door hem aangeleverde bouwplannen. Door deze keuze niet te maken heeft appellant volgens de rechtbank onvoldoende gegevens verstrekt voor de beoordeling van de aanvraag, zodat het college de aanvraag terecht met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling heeft kunnen stellen.

Hoger beroep

In hoger beroep bij de Afdeling betoogt appellant, kort gezegd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling kon worden gesteld. Appellant stelt zich opnieuw op het standpunt dat het mogelijk is om een dergelijke getrapte aanvraag bij het college in te dienen en dat de rechtbank dit ten onrechte niet heeft onderkend.

 Wat oordeelt de Afdeling?

 Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor de beoordeling van de aanvraag van belang is dat appellant een keuze maakt tussen de twee bouwplannen. Omdat appellant dit heeft nagelaten na hiertoe door het college in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft het college de aanvraag terecht buiten behandeling kunnen laten gelet op het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.

 

De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat uit de brief van 5 januari 2018 blijkt dat appellant door het college is verzocht om een keuze te maken welke variant van zijn bouwplannen inhoudelijk beoordeeld moet worden. In deze brief staat verder dat naar aanleiding van de ingediende stukken moet blijken of meer aanvullingen op een later tijdstip noodzakelijk zijn. Omdat appellant geen keuze heeft gemaakt, heeft het college de aanvraag niet kunnen beoordelen en niet kunnen vaststellen of meer aanvullingen op een later tijdstip noodzakelijk zijn. Zodoende heeft appellant onvoldoende gegevens verstrekt voor de beoordeling van zijn aanvraag.

 

Het betoog van appellant dat er wel degelijk voldoende gegevens en bescheiden voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking zijn, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De Afdeling merkt op dat appellant met zijn aanvraag geprobeerd heeft om twee inhoudelijk verschillende bouwplannen binnen één aanvraag getrapt beoordeeld te krijgen. De systematiek van de Awb, de Wabo, het Bor en de Mor staat er volgens de Afdeling echter aan in de weg dat een dergelijke getrapte aanvraag wordt ingediend. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat:

 

  1. eventuele derdebelanghebbenden geconfronteerd kunnen worden met een rechtsonzekere situatie als binnen één aanvraag getrapt meerdere bouwplannen voorgelegd zouden kunnen worden;
  2. de complicatie zich zou kunnen voordoen dat voor één van de aangevraagde bouwplannen een vergunning van rechtswege ontstaat;
  3. de besluitvorming die naar aanleiding van een getrapte aanvraag plaatsvindt kan leiden tot verschillende rechtsbeschermingsprocedures;
  4. de beslistermijnen voor het college niet zijn gebaseerd op de situatie waarin het college meerdere bouwplannen dient te beoordelen binnen één aanvraag, en dat
  5. uit de indieningsvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’, zoals opgenomen in artikel 3.2 van de Mor, volgt dat een aanvraag (slechts) betrekking kan hebben op één bouwplan.

 Les voor de praktijk

Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat het, gelet op de systematiek van de Awb, de Wabo en de onderliggende regelgeving, niet mogelijk is om binnen één aanvraag voor een omgevingsvergunning twee inhoudelijk verschillende bouwplannen getrapt beoordeeld te krijgen. Wanneer een dergelijke aanvraag wordt ingediend, dan is het mogelijk om deze buiten behandeling te stellen, mits de aanvrager (eerst) in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag binnen een daartoe gestelde termijn aan te vullen. Het ligt daarbij voor de hand de aanvrager te verzoeken om een keuze te maken tussen de door hem aangeleverde bouwplannen.