Aanwezigheid van een kleine handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan al worden aangemerkt als een overtreding dat sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet rechtvaardigt.

Overzichtsuitspraak artikel 13b Opiumwet | ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912

 

Mevrouw X huurt een woning en woont daarin samen met haar minderjarige dochter. De dochter heeft last van een uitgebreide en ernstige vorm van allergie. Mevrouw X heeft toegelicht dat de woning is aangepast aan de gezondheidssituatie van haar dochter (er zijn diverse voorzieningen aangebracht in verband met haar allergie).

 

De politie heeft op 10 januari 2018 de woning doorzocht. Uit bestuurlijke rapportages van de politie van 13 maart en 28 maart 2018 volgt dat de politie daarbij heeft aangetroffen: 48,5 pillen positief getest op MDMA, 1 ponypack met wit poeder positief getest op cocaïne, 1 pipet met 1,3 gram vloeistof positief getest op MDMA, 1 zakje met 1,4 gram witte brokjes positief getest op MDMA en 1 capsule met 0,6 gram witte poeder positief getest op MDMA. Gelet hierop heeft de burgemeester (van Maastricht) besloten om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet te sluiten.

Uitgangspunt

Volgens het in dit geval door de burgemeester van Maastricht vastgestelde beleid wordt een woning voor de duur van 6 maanden gesloten indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs. In de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, heeft de Afdeling dit beleid niet onredelijk geacht. Daarbij heeft zij overwogen dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs kan worden aangemerkt als een ernstig geval dat bij een eerste overtreding sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet rechtvaardigt. De last tot sluiting is in overeenstemming met het hiervoor omschreven beleid van de burgemeester.

Nuance

Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling. Ook moet de burgemeester bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.

 

Dit leidt, volgens de Afdeling, tot het volgende toetsingskader omtrent de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 13b Opiumwet.

Noodzakelijkheid

In de eerste plaats moet worden beoordeeld, aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding, in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.

Ernst en omvang van de overtreding

In het kader van de ernst en omvang van de overtreding (en ter beantwoording van de vraag of de overtreding zo ernstig is dat direct tot sluiting kan worden overgegaan, en dat niet eerst wordt volstaan met een waarschuwing), zijn de volgende factoren van belang:

  • de hoeveelheid drugs die is aangetroffen (is er sprake van een geringe overschrijding van de grens van de handelshoeveelheid – meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs – of een flinke overschrijding?);
  • de soort drugs; bij een handelshoeveelheid harddrugs zal de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter zijn dan bij softdrugs;
  • is er sprake van recidive? De noodzaak tot sluiting zal in geval van recidive groter zijn;
  • is het van belang een signaal af te geven in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk?;
  • worden de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning verhandeld? Als blijkt dat aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning worden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn een “loop” naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op beoogde herstellende karakter van de maatregel, minder groot kan maken; feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.

Evenredigheid

Als uit de hiervoor bedoelde noodzakelijkheidstoets volgt, dat sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, is het vervolgens zo dat de sluiting ook evenredig moet zijn. In het kader van de beoordeling omtrent de evenredigheid zijn de volgende factoren van belang:

    • verwijtbaarheid; persoonlijke verwijtbaarheid is in beginsel niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende op een woning (een huurder of een verhuurder) een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Van degene die een woning verhuurt, wordt verwacht dat hij concreet toezicht houdt op het gebruik van het pand dat hij verhuurt. Het is niet genoeg dat de verhuurder het pand alleen maar bezoekt. De verhuurder moet ook controles uitvoeren, die zijn gericht op het gebruik van het pand;
    • de gevolgen van de sluiting; dat de bewoner de woning, in geval van sluiting, moet verlaten, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid; dit vloeit immers voort uit de maatregel van sluiting. Echter, de burgemeester moet bij de uitoefening van zijn bevoegdheid wel kijken of de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld in verband met medische redenen. In het kader van de evenredigheid, dient de burgemeester ook te informeren naar vervangende huisvesting voor een bewoner, die na sluiting de woning moet verlaten. Kan de bewoner na de sluitingsperiode terugkeren naar de woning, en zo nee, kan de bewoner via een woningcorporatie of een andere verhuurinstantie in de regio wel vervangende woonruimte huren? Als de bewoner een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding of als de overtreding zeer ernstig is, behoeven de hiervoor bedoelde gevolgen niet aan sluiting in de weg te staan; maar als de betrokkene weinig tot geen verwijt is te maken van de overtreding, en/of de overtreding niet heel ernstig is, kunnen de hiervoor bedoelde gevolgen ertoe leiden dat een sluiting onevenredig is;
  • de aanwezigheid van minderjarige kinderen; de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen, tezamen met andere omstandigheden, ertoe leiden dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. De burgemeester moet, in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind, zich voldoende rekenschap geven van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. De burgemeester dient zich te informeren over de vraag of er geschikte opvang is voor de minderjarige kinderen (ingeval van sluiting), waarbij hij ook moet kijken naar de vraag in hoeverre het kind of de betrokken ouders/verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.

Uitkomst in de concrete casus

In dit geval oordeelt de Afdeling, net als de Rechtbank, dat de sluiting onevenredig was. Bij mevrouw X (de huurder van de woning) ontbrak verwijtbaarheid (van betrokkenheid van mevrouw X was niet gebleken). Daarnaast was er de allergieproblematiek van haar (minderjarige) dochter, waardoor zij gebonden is aan de woning. Met name dat laatste leidde ertoe dat volgens de Afdeling de sluiting onevenredig was in verhouding tot het met beleid te dienen doelen.

Advies

Voordat de burgemeester overgaat tot sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, is het van belang dat de burgemeester de stappen, zoals die hiervoor zijn behandeld (en zoals die in de overzichtsuitspraak staan beschreven met relevante jurisprudentie) langsloopt. Daarbij is het belangrijk dat de burgemeester in zijn besluit ook laat zien dat hij al die stappen is langsgelopen.