Planning invoerings- en aanvullingsregelgeving Omgevingswet.

Welke stappen moeten gezet worden om de Omgevingswet op 1 januari 2021 in werking te laten treden? Uit de brief van Minister Ollongren aan de Eerste Kamer blijkt dat het aspect ‘uitvoerbaarheid’ van groot belang wordt geacht. De Minister maakt onderscheid tussen 1) uitvoerbaarheid van de regelgeving en 2) de vraag of de uitvoeringspraktijk voldoende is voorbereid voor de inwerkingtreding.

Uitvoerbaarheid van de regelgeving

De Omgevingswet en de vier AMvB’s zijn inmiddels gepubliceerd in het Staatsblad. In 2019 zal de invoerings- en aanvullingsregelgeving parlementair behandeld worden. De planning ziet er als volgt uit:

Wetgevingsproduct Parlementaire behandeling Eerste Kamer
Invoeringswet Gestart
Invoeringsbesluit Start voorhang voorzien voor het zomerreces 2019
Aanvullingswet bodem Aangeboden
Aanvullingsbesluit bodem Start voorhang voorzien voor het zomerreces 2019
Aanvullingswet natuur Aanbieding voorzien voor of vlak na het zomerreces 2019
Aanvullingsbesluit natuur Start voorhang voorzien voor of vlak na het zomerreces 2019
Aanvullingswet geluid Aanbieding voorzien voor of vlak na het zomerreces 2019
Aanvullingsbesluit geluid Start voorhang voorzien in tweede helft 2019
Aanvullingswet grondeigendom Aanbieding voorzien voor of vlak na het zomerreces 2019
Aanvullingsbesluit grondeigendom Start voorhang voorzien in tweede helft 2019

Voorbereiding van de uitvoeringspraktijk op de Omgevingswet

De uitvoering van de huidige regelgeving op het terrein van de fysieke leefomgeving ligt bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. Met de invoering van de Omgevingswet is er grotendeels sprake van continuïteit van taken en bevoegdheden. Wel zal een aantal processen op een andere manier vormgegeven worden met als doel een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming. Voor de meeste processen geldt overgangsrecht. Dit betekent dat niet direct op 1 januari 2021 alle processen volledig klaar hoeven te zijn. Wat er wel minimaal klaar moet zijn om de nieuwe wet in werking te laten treden ziet op drie terreinen:

1) digitale aspecten, waaronder technische aansluitingen op de landelijke voorziening van het digitale stelsel;
2) werkprocessen, bijvoorbeeld werkafspraken in de regio om tot een adequate vergunningverleningsprocedure te komen;
3) inhoudelijke vereisten, bijvoorbeeld een vastgestelde nationale omgevingsvisie en een vastgestelde en gepubliceerde provinciale omgevingsverordening.

Monitoring en vervolg

De Minister monitort de voortgang van de implementatie en informeert de Eerste en Tweede Kamer hierover per brief. De planning is als volgt:

  • medio 2019 zal de Minister informatie verstrekken over de monitoringsresultaten met een inhoudelijk beeld van de beoogde stand van zaken van de implementatie bij inwerkingtreding;
  • eind 2019 zal de Minister een prognose geven over de haalbaarheid van inwerkingtreding per 2021 en/of welke extra maatregelen nodig zijn;
  • medio 2020 en eind 2020 zal de Minister de Kamers wederom informeren over de stand van zaken.

Op basis van de monitoringsresultaten en de voortgangsbrieven kan de Eerste Kamer oordelen of de Omgevingswet per 1 januari 2021 in werking kan treden. Het inwerkingtredings-KB zal naar verwachting medio 2020 bij de Eerste Kamer worden voorgehangen.

Forse inspanning vereist

De vraag is of inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2021 haalbaar is. Uit de brief van de Minister blijkt dat een forse inspanning van de Eerste Kamer is vereist. Ook overige betrokken partijen, zoals gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk dienen zich tijdig de nodige voorbereidingen te treffen op inwerkingtreding van de Omgevingswet.