In een uitspraak van 3 augustus 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:4023) oordeelt de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland dat de burgemeester strafrechtelijk onrechtmatig bewijs ten grondslag mag leggen aan zijn besluit tot het (tijdelijk) sluiten van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet. Volgens de voorzieningenrechter neemt dit echter niet weg dat de burgemeester zich wel moet vergewissen van de feitelijke gang van zaken rond het binnentreden van een woning. De burgemeester moet daarom beoordelen welke betekenis toekomt aan de door de politie in dit geval gemaakte inbreuk op het huisrecht van verzoeker. Nu de burgemeester dit niet heeft gedaan, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en halveert hij de duur van de woningsluiting tot drie maanden. Het gaat in dit geval om een schorsing van het besluit hangende de bezwaarprocedure.

Wat was er aan de hand?

Verzoeker is eigenaar van een woning in Veenendaal. Bij besluit van 19 mei 2023 heeft de burgemeester van de gemeente Veenendaal (hierna: de burgemeester) besloten om de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden te sluiten. Dit besluit is gebaseerd op de bestuurlijke rapportage die de burgemeester een dag eerder (op 18 mei 2023) van de politie ontving. Uit de bestuurlijke rapportage volgde dat de politie in de woning van verzoeker onder meer een grote hoeveelheid (hard)drugs, druggerelateerde goederen, illegaal vuurwerk en een grote som contant geld had aangetroffen.

 

OM: beperkte schending huisrecht verzoeker

Op 20 mei 2023, een dag nadat de burgemeester heeft besloten de woning (tijdelijk) te sluiten, is de burgemeester door het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) geïnformeerd over de strafzaak die tegen verzoeker is gestart naar aanleiding van hetgeen de politie in zijn woning heeft aangetroffen. Uit de betreffende informatie volgt dat het OM van opvatting is dat er bij het doorzoeken van de woning sprake is geweest van een beperkte schending van het huisrecht van verzoeker. Dit omdat de politie bij het binnentreden van de woning een andere reden had opgegeven dan de daadwerkelijke reden om de woning binnen te treden: aan verzoeker was medegedeeld dat het betreden van de woning noodzakelijk was in het kader van een buurtonderzoek, terwijl aanleiding in werkelijkheid de vermoedelijke aanwezigheid van drugs in de woning was. Verder was de uiteindelijke machtiging tot het binnentreden pas afgegeven nadat de politie de woning betreden had.

 

Burgemeester zet woningsluiting door, OM seponeert strafzaak

In reactie op de informatie van het OM heeft de burgemeester bij zowel het OM als bij verzoeker aangegeven dat hij geen aanleiding heeft gezien om de sluiting van de woning te heroverwegen. Enige tijd later heeft het OM verzoeker evenwel bericht dat de strafzaak tegen hem wordt geseponeerd, omdat het bewijs volgens het OM onrechtmatig is verkregen.

 

Beoordeling voorzieningenrechter

Vanwege de bevestiging van het OM dat het verzamelde bewijs onrechtmatig is verkregen, vraagt verzoeker in een voorlopige voorziening de voorzieningenrechter om de woningsluiting op te heffen. Volgens verzoeker kan uit de bevestiging van het OM worden afgeleid dat de burgemeester niet bevoegd was tot het (tijdelijk) sluiten van zijn woning.

 

De burgemeester stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij het door het OM onrechtmatig verkregen bewijs wel degelijk mocht gebruiken ter onderbouwing van zijn besluit. De burgemeester verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waaruit volgt dat het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in een bestuursrechtelijk geding slechts dan niet is toegestaan indien het is verkregen op een wijze die ‘zozeer indruist’ tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hiervan is volgens de burgemeester geen sprake.

 

Strafrechtelijk onrechtmatig bewijs mag door burgemeester worden gebruikt

Volgens de voorzieningenrechter wijst de burgemeester terecht op de vaste rechtspraak van de Afdeling en zijn geen aanwijzingen dat het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijs door de burgemeester in dit geval ontoelaatbaar moet worden geacht.

 

Burgemeester moet de inbreuk op het huisrecht wel beoordelen

Opvallend is dat het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet betekent dat de burgemeester de gang van zaken rond het binnentreden zomaar naast zich neer kan leggen. De burgemeester dient volgens de voorzieningenrechter namelijk wel kennis te nemen van de gang van zaken rondom het binnentreden van de woning en een eigen beoordeling te maken over de inbreuk op het huisrecht van verzoeker.

 

De burgemeester zal daarbij volgens de voorzieningenrechter moeten beoordelen of het behoorlijk overheidshandelen is dat de burgemeester de door de politie (onrechtmatig) verkregen informatie gebruikt of dat de grens van behoorlijk overheidshandelen daarmee wordt overschreden. Ook zal de burgemeester in zijn afweging moeten betrekken of verzoeker in het bestuurlijke traject op enige wijze gecompenseerd zou moeten worden voor de schending van zijn huisrecht. Daarbij kan volgens de voorzieningenrechter worden gedacht aan het op enige wijze bieden van compensatie voor de schending van het huisrecht, bijvoorbeeld door het verkorten van de duur van de sluiting of het aanbieden van (een bijdrage in) vervangende woonruimte voor de duur van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening vervolgens toe en halveert de duur van de woningsluiting tot drie maanden.

Analyse en betekenis voor de praktijk

In de uitspraak geeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland een opvallende motivering voor het toewijzen van het verzoek om de (tijdelijke) woningsluiting op te heffen.

 

De voorzieningenrechter verwijst in eerste instantie naar vaste rechtspraak van de Afdeling over het mogen gebruiken van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs in een bestuursrechtelijke procedure. Die lijn houdt in dat de omstandigheid dat bewijs in strafrechtelijke zin onrechtmatig is verkregen niet betekent dat het gebruik van dat bewijs in een bestuursrechtelijke procedure niet zou zijn toegestaan. Volgens de Afdeling is er namelijk geen rechtsregel die ieder gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs verbiedt. In het bestuursrechtelijk geding is zodanig bewijs volgens de Afdeling slechts niet toegestaan indien het is verkregen op een wijze “die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.

 

Tegen deze achtergrond is het naar onze opvatting opvallend dat de voorzieningenrechter in de besproken zaak gewicht toekent aan het enkele feite dat sprake is van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs. Dat lijkt ons, gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling, geen juiste maatstaf. Wij wijzen in dit verband ook op een uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:486). In de kwestie die ten grondslag lag aan deze uitspraak was een woning werd gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet. Daarbij speelde ook de vraag hoe de burgemeester moest omgaan met de omstandigheid dat verbalisanten de betreffende woning hadden betreden zonder over de daarvoor benodigde machtiging te beschikken en dat de bewoner de politie ook geen toestemming had verleend om de woning te betreden. Gelet hierop was de woning volgens de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant onrechtmatig betreden. De Afdeling oordeelde in de bestuursrechtelijke procedure evenwel dat hiermee nog geen sprake was van een handelwijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat de burgemeester het bewijs niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.

 

In het licht van deze jurisprudentie zien wij geen aanknopingspunt voor het oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester een eigen beoordeling moet maken over de gemaakte inbreuk op het huisrecht van verzoeker omdat sprake is van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs.

 

Gezien de rechtspraak van de Afdeling verdient het volgens ons de voorkeur dat van de burgemeester niet meer, maar ook niet minder, wordt verwacht dan dat hij zich op basis van beschikbare bestuurlijke rapportages een oordeel vormt over de vraag of sprake is van een gang van zaken die tot de conclusie zou moeten leiden dat die indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Het is voor de praktijk dan ook van belang te volgen of deze uitspraak navolging krijgt of dat de uitspraak een eenmalige uitzondering zal blijken.