Is er een procesbelang indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming?

Volgens de Zuid-Limburgse VVV bezoeken mensen van heinde en verre de zaterdagmarkt van Eygelshoven vanwege de gezellige sfeer en het uitgebreide aanbod. Niet voor niets werd de markt in 2016 dan ook uitgeroepen tot ‘Beste Middelgrote Markt van Nederland’. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:497) volgt evenwel dat het tussen de standplaatshouders onderling in Eygelshoven niet altijd even goed botert. Het volgende speelde zich af in deze zaak, die van betekenis is voor het leerstuk van procesbelang in het bestuursrecht.

‘De wereld als markt en strijd’

Een standplaatshouder plaatst in 2015 zijn kraam op de markt – in strijd met de vergunningvoorschriften – een paar meter naar voren. Zo verwerft hij zich een gunstigere positie op de markt ten opzichte van zijn directe collega’s. Een concurrent-standplaatshouder laat dit echter niet over zijn kant gaan en vraagt het college van B&W van Kerkrade om hiertegen handhavend op te treden. Hij stelt dat door de verplaatsing het zicht op zijn eigen kraam is verminderd en dat dit voor hem heeft geleid tot een omzetdaling.

 

Het college wijst het verzoek om handhavend op te treden echter af en houdt deze afwijzing bij het besluit op bezwaar in stand. De rechtbank verklaart het beroep vervolgens niet-ontvankelijk vanwege een gebrek aan procesbelang omdat de overtreding inmiddels is gelegaliseerd. De stelling van de concurrent-standplaatshouder dat hij omzetschade heeft geleden door de foutieve plaatsing van de kraam, maakt volgens de rechtbank ook niet dat hij een belang heeft bij zijn beroep. Volgens de rechtbank heeft de concurrent-standplaatshouder namelijk niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden door het niet handhavend optreden hiertegen van het college. Uit de overgelegde omzetcijfers valt weliswaar een dalende lijn af te leiden, maar dit kan volgens de rechtbank ook andere oorzaken hebben.

Oordeel Raad van State

In hoger beroep komt de concurrent-standplaatshouder op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen procesbelang was. Hij meent dat de rechtbank bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de schade geen acht had mogen slaan op de omstandigheid dat er voor de omzetdaling ook nog andere oorzaken zijn aan te wijzen. Hij had bovendien nader in de gelegenheid moeten worden gesteld om te reageren op het al dan niet aanwezig zijn van procesbelang, nu dit punt pas bij de zitting van de rechtbank aan de orde is gekomen.

 

De Afdeling acht deze beide beroepsgronden gegrond. Volgens de Afdeling – onder verwijzing naar eerdere rechtspraak – is er een procesbelang indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.

 

In tegenstelling tot de rechtbank is de Afdeling wél van oordeel dat aan dit criterium is voldaan. Uit de door de concurrent-standplaatshouder overlegde omzetcijfers blijkt immers dat zijn omzet in het jaar voorafgaand aan de verplaatsing (2014) hoger was dan in de daarop volgende jaren. Daarmee heeft de standplaatshouder volgens de Afdeling ook tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de foutieve plaatsing van de kraam. Weliswaar heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht overwogen dat een dalende omzet velerlei oorzaken kan hebben en blijkt uit de cijfers niet zonder meer dat de verplaatsing van de kraam dé oorzaak is van deze daling, maar dit is een verdergaande beoordeling van de gestelde schade. Daarvoor bestaat bij de beantwoording van de vraag of er procesbelang is, geen ruimte. Verder merkt de Afdeling nog op dat indien er twijfels zijn over het procesbelang, de concurrent-standplaatshouder in de gelegenheid moet worden gesteld om daarvoor een nadere onderbouwing aan te leveren.

Voor uw praktijk

Procesbelang in het bestuursrecht kan bestaan indien een betrokkene stelt schade te hebben geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming. Het bepalende criterium daarvoor is dat de betrokkene tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat hij de gestelde schade als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming heeft geleden. De Afdeling concretiseert deze lijn met het oordeel dat als voldoende aannemelijk is gemaakt dat het bestuurlijk handelen de schade kán hebben veroorzaakt het bestaan van alternatieve oorzaken voor die schade hieraan niet kan afdoen.

 

De toets in het kader van het procesbelang strekt dus niet zo ver dat de betrokkene onomstotelijk hoeft aan te tonen dat het bestuurlijk handelen de schade ook daadwerkelijk heeft veroorzaakt.