In een uitspraak van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2774) oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) dat appellant als eigenaar van de woning een verwijt kon worden gemaakt voor de in zijn woning door huurders opgezette hennepkwekerij. Dit nu appellant een huurovereenkomst met de huurders had gesloten terwijl hij hen bij het aangaan van de overeenkomst niet kende.

Wat was er aan de hand?

Appellant is eigenaar van een woning in Eindhoven. Dankzij het door appellant ingeschakelde bemiddelingsbureau ‘Budget Housing’, heeft appellant in december 2020 een huurovereenkomst met huurders gesloten voor het verhuren van de woning.

Al snel na het sluiten van de huurovereenkomst komt appellant erachter dat de huurders in de woning een hennepkwekerij hebben opgezet. Hiervan doet appellante aangifte bij de politie. Uit nader onderzoek van de politie blijkt vervolgens dat de huurders van de woning absoluut niet voldoende middelen hadden om de betreffende woning te kunnen huren. Het door appellant ingeschakelde bemiddelingsbureau ‘Budget Housing’ stelt dat dit ook uit hun onderzoek is gebleken en dat zij dit eerder al aan appellant gerapporteerd hadden.

Burgemeester sluit woning vanwege aangetroffen hennepkwekerij

Vanwege de in de woning aangetroffen hennepkwekerij heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten om de woning conform zijn Damoclesbeleid voor de duur van vier maanden te sluiten. Dit besluit blijft vervolgens in bezwaar en in beroep bij de rechtbank in stand.

Evenredigheid woningsluiting

In hoger beroep ziet de Afdeling zich onder meer voor de vraag gesteld of de woningsluiting evenredig is. Volgens appellant is dit niet het geval. In dat kader voert appellant aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor de hennepkwekerij die in zijn woning door de huurders is opgezet en waarbij hij niet betrokken is geweest. Ook stelt appellant dat de rechtbank het bij de evenredigheidstoets ten onrechte van belang heeft geacht dat hij de huurders niet kende en dat hij had moeten controleren of de huurders over voldoende inkomsten beschikten om de huur te kunnen voldoen. Dit was volgens appellant niet zijn taak en plicht, maar die van het door hem ingeschakelde bemiddelingsbureau.

Verwijtbaarheid verhuurder

De Afdeling oordeelt dat het betoog van appellant niet kan slagen en de woningsluiting evenredig was. Daarbij acht de Afdeling het van belang dat appellant wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt voor de hennepkwekerij die zonder zijn betrokkenheid door huurders in de woning was opgezet. Dit nu appellant de huurders niet kende toen hij met hen een overeenkomst aanging. Gelet op de verklaringen van het door appellant ingeschakelde bemiddelingsbureau en de politie, had appellant volgens de Afdeling in dit geval moeten controleren of de huurders voldoende inkomsten hadden om de huur te kunnen voldoen. De Afdeling verwijst daarbij naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat van een eigenaar van een woning mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden was het volgens de Afdeling aan appellant als eigenaar om het gebruik van de woning te controleren en mocht hij er dan ook niet mee volstaan om alles over te laten aan het door hem ingeschakelde bemiddelingsbureau.

Beroep op rechtsongelijkheid slaagt ook niet

De Afdeling verwerpt ook het door appellant aangevoerde beroep op rechtsongelijkheid. Volgens appellant was hier sprake van omdat de burgemeester bij ontdekkingen van hennepkwekerijen bij andere professionele verhuurders, zoals woningbouwverenigingen, niet over zou gaan tot het sluiten van de woning.

De Afdeling oordeelt in dit verband dat de burgemeester bij de afweging om al dan niet tot sluiting van een woning over te gaan betekenis mag toekennen aan de wettelijke waarborgen die gelden voor woningcorporaties en het transparante toewijzingsbeleid. Anders dan particuliere verhuurders mogen woningcorporaties niet elk willekeurig persoon huisvesten. Volgens de Afdeling is het daarbij aannemelijk dat in de sociale huursector lange wachttijden bestaan en steeds meer mensen een urgent woonprobleem hebben, waardoor het belangrijk is dat woningen van woningcorporaties weer snel vrijkomen om de specifieke doelgroepen te kunnen huisvesten. Een dergelijke plicht geldt volgens de Afdeling niet voor particuliere verhuurders, zodat zij in die zin dus niet gelijk te stellen zijn met een woningbouwvereniging. Verder is het volgens de Afdeling aannemelijk dat particuliere verhuurders doorgaans een voorkeur hebben om woonruimten aan andere (commerciële) doelgroepen te verhuren en dat zij (dus) ook op een andere manier tot verdeling van woonruimte overgaan dan woningcorporaties.

Gelet op het voorgaande weegt het belang van het zichtbaar optreden tegen drugshandel in het geval van particuliere verhuur naar het oordeel van de Afdeling dan ook zwaarder dan bij verhuur door woningbouwcorporaties.

Betekenis voor de praktijk

De hiervoor besproken uitspraak van de Afdeling biedt belangrijke handvaten voor de praktijk. Vaste rechtspraak was al dat van een woningeigenaar mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Uit de hiervoor besproken uitspraak volgt ook dat van een verhuurder mag worden verwacht dat hij de huurders kent waarmee hij een huurovereenkomst sluit en onderzoekt of de huurders voldoende inkomsten hebben om de huur te kunnen voldoen. Deze verantwoordelijkheid kan een verhuurder niet afwentelen op een door hem ingeschakeld bemiddelingsbureau.