Het geven van inlichtingen in een voorlopig oordeel over een te nemen publiekrechtelijk besluit, moet met grote zorgvuldigheid worden gedaan.

Op 7 april 2020 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch een arrest (ECLI:NL:GHSHE:2020:1213) gewezen. In essentie ging het daarbij om het volgende.

 

De burgemeester van de gemeente Breda heeft sluiting van een coffeeshop gelast voor een periode van drie maanden. In vervolg op deze sluiting heeft de exploitant een gesprek met de gemeente gehad en gemeld dat hij zijn coffeeshop op een andere locatie wilde voortzetten. De gemeente heeft naar aanleiding van dat gesprek een brief aan de exploitant gezonden, waarin zij duidelijk heeft gemaakt onder welke voorwaarden de coffeeshop op een nieuwe locatie mag worden geëxploiteerd. Zij sluit af met: ”Mocht u een concrete locatie op het oog hebben, dan is de gemeente Breda natuurlijk bereid deze vooraf te beoordelen.

 

Van dit aanbod heeft de exploitant gebruik gemaakt en met betrekking tot een bepaalde locatie schrijft de burgemeester op 8 augustus 2008:

Op grond van deze voorlopige toets constateer ik dat het adres [adres 2] voldoet aan alle eisen inzake situering als genoemd in de nota “Coffeeshopbeleid gemeente Breda 2005’.

Daarnaast spreekt hij over een voorlopige toetsing en voorlopige bevindingen.

 

De exploitant heeft vervolgens een Gedoogverklaring Coffeeshop aangevraagd voor deze locatie en deze is door de gemeente geweigerd op grond van inhoudelijke argumenten in afwijking van de voorlopige beoordeling in de brief van 8 augustus 2008. De exploitant heeft hier tevergeefs bezwaar en beroep tegen ingesteld.

 

Vervolgens heeft hij zich tot de civiele rechter gewend en in hoger beroep stelt hij zich op het standpunt dat de burgemeester onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij onjuiste, althans onvolledige inlichtingen heeft verstrekt en/of zijn toezeggingen in de brief van 8 augustus 2008 niet is nagekomen.

 

Bij de beoordeling van deze vordering hanteert het hof de maatstaf van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2012:BW0219), die ik voor de overzichtelijkheid hieronder afdruk.

Het antwoord op de vraag of een gemeente onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan een belanghebbende en of die gemeente om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens de belanghebbende, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.

Het hof legt alle relevante feiten en omstandigheden van dit geval naast die maatstaf en daarbij komt ook het verweer van de gemeente aan de orde, namelijk dat de burgemeester op meerdere plaatsen in de brief van 8 augustus 2008 heeft aangegeven dat het een voorlopige toetsing betreft en dat de toets bij een definitieve beslissing op de uiteindelijke aanvraag anders kan uitvallen. De gemeente stelt zich kortom op het standpunt dat de exploitant er redelijkerwijs niet op mocht vertrouwen dat op de formele aanvraag (ook) positief zou worden besloten.

 

Dit standpunt vindt bij het hof geen genade. Een dergelijke mededeling kan niet afdoen aan het gerechtvaardigd vertrouwen van de exploitant dat de brief van 8 augustus 2008 juist en volledig was en dat dus in het verlengde daarvan zou worden besloten op zijn formele aanvraag. De gemeente heeft derhalve onrechtmatig jegens de exploitant gehandeld.

 

Dit arrest leert ons weer dat het geven van inlichtingen, bijvoorbeeld in de vorm van een voorlopig oordeel over een te nemen publiekrechtelijk besluit, met grote zorgvuldigheid moet worden gedaan en dat aan aansprakelijkheid voor onjuistheden hierin niet kan worden ontkomen door het oordeel als voorlopig te kwalificeren.