In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) van 30 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3950) oordeelde de Afdeling dat het besluit van de burgemeester van Heerlen om de woning van appellante na een drugsvondst te sluiten onevenredig was en dus te ver ging. Eerder had de rechtbank het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten voor een periode van 12 maanden al vernietigd. Volgens de rechtbank was de sluiting van de woning voor een periode van zes maanden wel evenredig. De Afdeling was het daar echter niet mee eens en oordeelde dat de burgemeester helemaal niet tot sluiting van de woning mocht overgaan. Volgens de Afdeling zijn de nadelige gevolgen van het besluit van de burgemeester in dit concrete geval namelijk onevenredig in verhouding tot het met het besluit te dienen doel.

Wat speelde er?

De burgemeester van Heerlen had in onderhavig geval de sociale huurwoning van appellante, huurder van de woning, gesloten voor de duur van 12 maanden. Dit nadat de politie in de woning eerder een ruime overschrijding van de toegestane hard- en softdrugs in de slaapkamer van de zoon van appellante en in een keukenkastje had aangetroffen.

Tegen dit besluit van de burgemeester werd door appellante bezwaar en later beroep en hoger beroep ingesteld. In deze procedures betoogde appellante, samengevat, dat zij niet wist van de aanwezigheid van de drugs in haar woning en dat de drugs van haar zoon waren, welke niet stond ingeschreven op dit adres en slechts af en toe bij haar verbleef. Daarnaast betoogde appellante dat sluiting niet evenwichtig was vanwege haar persoonlijke en financiële omstandigheden.


Oordeel rechtbank

Bij de rechtbank werd appellante maar gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De rechtbank oordeelde namelijk dat de door de burgemeester opgelegde sluitingsduur van twaalf maanden inderdaad niet noodzakelijk was. Daarbij achtte de rechtbank het van belang dat er geen klachten van omwonenden over de woning bekend waren en er ook geen andere signalen over de verkoop van drugs vanuit (of aanloop naar) de woning waren. Volgens de rechtbank bestond er daarom een verminderde noodzaak om de woning te sluiten en was daar door de burgemeester onvoldoende rekening mee gehouden.

Een sluitingsduur van zes maanden, een halvering van de door de burgemeester opgelegde sluitingsduur, achtte de rechtbank echter wel noodzakelijk en tevens evenredig. Dit nu de politie in de woning een ruime overschrijding van de toegestane handelshoeveelheden soft- en harddrugs had aangetroffen en de burgemeester voldoende had gemotiveerd dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk was gelegen.


Oordeel Afdeling

In hoger beroep bij de Afdeling lag vervolgens de vraag voor of de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig mocht vinden.


Noodzaak

Voor wat betreft de noodzakelijkheid oordeelde de Afdeling dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de burgemeester een sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten, maar niet voor langer dan zes maanden.


Evenwichtigheid

Anders dan de rechtbank oordeelde de Afdeling echter dat het besluit om de woning te sluiten onevenredig was, en dus te ver ging. Volgens de Afdeling waren de nadelige gevolgen van het besluit om de woning te sluiten voor appellant “niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen”.

De Afdeling achtte het daarbij van belang dat appellante een geïsoleerd bestaan leidt en diverse psychische problemen heeft, waardoor ze zich alleen veilig voelt in haar eigen woning. Dit kon appellente onderbouwen met medische stukken en dit werd door de burgemeester ook niet betwist. Verder achtte de Afdeling het van belang dat appellante over weinig financiële middelen beschikte en onder bewind stond. Ook zou zij door de woningsluiting op de zogenoemde ‘zwarte lijst’ van de woningbouwvereniging komen en daardoor voor een bepaalde periode niet in aanmerking voor een nieuwe sociale huurwoning. Dit zijn omstandigheden die volgens de Afdeling bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting moeten worden betrokken, hetgeen de rechtbank volgens de Afdeling ten onrechte niet had gedaan.

Tot slot achtte de Afdeling het van belang dat de burgemeester in deze concrete situatie onvoldoende kon onderbouwen dat appellante in aanmerking zou kunnen komen voor de door de gemeente aangeboden tijdelijke vervangende woonruimte. Zo was de door gemeente aangeboden tijdelijke opvang die het expertiseteam van de gemeente voor appellante zou kunnen regelen, naar het oordeel van de Afdeling te onzeker gezien de kwetsbare situatie van appellante.

Volgens de Afdeling had de rechtbank op grond van het voorgaande dan ook ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning voor zes maanden evenwichtig mocht achten. De burgemeester was volgens de Afdeling daarom ten onrechte tot het besluit tot sluiting van de woning overgegaan.


Les voor de praktijk

Deze uitspraak van de Afdeling benadrukt maar weer eens het belang om als burgemeester de concrete feiten en omstandigheden van het geval in kaart te brengen en deze af te wegen tegen het doel van de woningsluiting. In het kader van de evenwichtigheid van de sluiting moet de burgemeester in een concrete situatie daarbij passende woonruimte kunnen bieden in het geval iemand door de woningsluiting op straat komt te staan. Daarbij is tevens van belang dat de burgemeester bij het aanbieden van de passende woonruimte de persoonlijke omstandigheden van iemand uitdrukkelijk afweegt. Volgens de Afdeling was de burgemeester van Heerlen daar in dit geval onvoldoende in geslaagd.