Een uitgeleende werknemer verstapt zich bij het afdalen van twee treden, terwijl hij ondertussen een portofoon in een borstzak wil opbergen. Hij komt ten val, raakt een koker en loopt een dwarslaesie op. Vervolgens stelt hij zowel zijn werkgever als de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

Geen bijzondere instructies noodzakelijk en de inrichting van de werkplek voldeed


Zowel de kantonrechter als het hof oordelen dat aansprakelijkheid van de werkgever en de inlener op grond van artikel 7:658 BW ontbreekt.

 

Allereerst heeft de kantonrechter volgens het hof terecht overwogen dat het op- en afgaan van de treden in kwestie een dermate dagelijkse bezigheid betreft dat daartoe geen bijzondere instructie door de werkgever noodzakelijk is. Van belang daarbij is dat de werknemer tijdens het op- en afgaan van de treden geen bijzondere verrichtingen hoefde uit te voeren, zoals het dragen van voorwerpen die hem het zicht op de treden konden belemmeren.

 

Ook qua inrichting van de situatie ter plekke valt de aangesproken partijen volgens het hof geen verwijt te maken. De eerste trede was immers over de volle lengte van de galerij aanwezig en dus duidelijk zichtbaar, terwijl de tweede trede ter waarschuwing voor een verhoging is gemarkeerd op de verticale voorzijde. Nu de trede zich bevindt voor een nooduitgang, die niet bedoeld is om toegang tot de bedrijfshal (naar binnen) te krijgen, hoefde de werkgever niet te verwachten dat de trap ook naar beneden gebruikt zou worden. Extra markering was daarom niet nodig. Bovendien heeft de Inspectie SZW niet opgemerkt dat de situatie onveilig was en een ongeval in de hand werkte. In elk geval voldeed de situatie ter plekke aan de vereisten van het Bouwbesluit.

 

Conclusie van het hof: zelf uitkijken waar je je voeten neerzet!


Volgens het hof is het van belang om te kijken waar je je voeten neerzet en dat is dermate vanzelfsprekend dat een werkgever er niet op bedacht hoeft te zijn dat zij haar werknemers daar specifiek (en zo nodig bij herhaling) op dient te wijzen. Ook het opbergen van een portofoon, in beginsel evenzeer een alledaagse aangelegenheid, is geen omstandigheid ten aanzien waarvan een werkgever bij de inrichting van de arbeidsomgeving of bij het instrueren van personeel rekening dient te houden en waarvoor hij in het bijzonder instructies moet geven.

 

In het onderhavige geval had de werknemer zijn aandacht bij zijn portofoon en uit de omstandigheid dat hij zich heeft ‘verstapt’ blijkt dat hij geen, althans onvoldoende, acht heeft geslagen op de plaats waar hij zijn voeten kon neerzetten. Dat maakt volgens het hof dat hij niet de oplettendheid heeft betracht die van een persoon bij het afdalen van een tweetal treden kan en mag worden verlangd.

 

Ook is van een gevaarzettende situatie geen sprake, nu het gaat om het gebruik van de treden op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen. Werkgever hoefde de situatie ter plekke daarom niet anders in te richten of meer (specifieke) of andere instructies te geven over het gebruik van de trap.

 

Als laatste merkt het hof op dat de omstandigheid dat de inlener de situatie ter plekke heeft aangepast door een plaat over de treden te plaatsen, als een soort oprit, niet dwingend tot de conclusie leidt dat hij in de oude situatie onvoldoende aan zijn zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW zou hebben voldaan.

 

De Hoge Raad en P-G T. Hartlief


De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de werknemer zonder motivering met toepassing van art. 81 lid 1 RO.

 

In de conclusie bij dat arrest benadrukt P-G Hartlief nog eens dat artikel 7:658 BW een hoog veiligheidsniveau verlangt, maar geen absolute bescherming van de werknemer biedt tegen ieder gevaar. Vervolgens komt hij tot de slotsom dat het hof de relevante omstandigheden van het geval, ook in onderling verband, heeft bezien en gewogen. De werkgever mocht juist in dit geval rekenen op de normale voorzichtigheid die een werknemer in acht dient te nemen en dat heeft de werknemer kennelijk niet gedaan. Het feit dat de inlener na het ongeval een plaat over de treden heeft gelegd maakt niet dat de oorspronkelijke situatie onder de maat was.

 

Conclusie


Het gebruik van de traptreden wordt gezien als een alledaagse activiteit waarvoor de werkgever geen nadere maatregelen hoefde te treffen en waarbij hij erop mag vertrouwen dat de werknemer de algemene oplettendheid en normale voorzichtigheid in acht neemt.