Onlangs heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’ aangenomen. Met deze wet, onderdeel van het pensioenakkoord, biedt het kabinet meer ruimte voor keuzevrijheid in het pensioenstelsel.

De wet geeft onder meer de mogelijkheid aan werkgevers om afspraken te maken met oudere werknemers over eerder stoppen met werken. In de periode 2021 t/m 2025 betalen werkgevers geen heffing over regelingen voor vervroegde uittreding tot een bedrag dat netto overeenkomt met de AOW. Voorwaarde voor de drempelvrijstelling is dat uittreding plaatsvindt in de laatste drie jaar voor de AOW-leeftijd. Werknemers krijgen als het ware eerder AOW, betaald door de werkgever. Op deze wijze kunnen werknemers die overvallen zijn door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en die niet in staat zijn gezond de AOW-leeftijd te bereiken vervroegd uittreden.

 

Naast de versoepeling van de RVU-heffing maakt de nieuwe wet het mogelijk om meer verlof te sparen. Het aantal weken dat belastingvrij verlof mag worden gespaard is verdubbeld. Spaarde een werknemer voor 2021 meer dan 50 verlofweken, dan moest de werkgever direct loonheffing afdragen. Deze grens is verhoogd naar 100 weken, zodat werknemers hierin de mogelijkheid vinden eerder te stoppen met werken of tussentijds langere periodes niet te werken. Op die manier krijgt de werknemer zelf meer de regie over de loopbaan.
De onderdelen vrijstelling van de RVU-heffing en verruiming van het verlofsparen zijn met terugwerkende kracht in werking getreden per 1 januari 2021.

Regeling voor vervroegde uittreding samen met WW?

Wij hebben ons de vraag gesteld of een regeling voor vervroegde uittreding zoals die nu mogelijk wordt samen kan gaan met een WW-uitkering. Daarbij bedoelen wij een regeling die bedoeld is om eerder met pensioen te gaan, niet een ontslaguitkering.

 

Door de RVU drempelvrijstelling hebben werkgevers de mogelijkheid werknemers die daarvoor voelen een uitkering te bieden gelijk aan – kort gezegd – de AOW-uitkering. Die uitkering kan periodiek worden betaald of in een keer voor de gehele periode. Het uitgangspunt van de wet is dat werknemers tot maximaal drie jaar eerder met pensioen gaan en dus niet meer op de arbeidsmarkt actief worden na het einde van de arbeidsovereenkomst.

 

De regering heeft tijdens de parlementaire behandeling van de wet onderkend dat een deel van de mensen die vervroegd uittreden als gevolg van de versoepeling van de RVU-heffing naar verwachting aanspraak zal maken op een WW-uitkering omdat zij voldoen aan de voorwaarde dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid en zij tevens beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Bij ontslag met wederzijds goedvinden (via een beëindigingsovereenkomst) is doorgaans geen sprake van verwijtbare werkloosheid. Een werknemer die bij voorbeeld gebruik maakt van de RVU drempelvrijstelling omdat deze een zwaar beroep had, maar wel voor een lichter beroep beschikbaar blijft voor de arbeidsmarkt, kan voldoen aan de voorwaarden van de WW.

 

Het lijkt ons niet verstandig om in een situatie waarin een ontslaggrond ontbreekt en een RVU wordt afgesproken, met de werknemer een beëindigingsovereenkomst te sluiten. Wij lichten dat toe. De regeling brengt het risico met zich dat de WW op een oneigenlijke manier wordt gebruikt om vervroegd uittreden te financieren. De regering heeft diverse maatregelen aangekondigd om collectieve afwenteling van vervroegde uittreding via een oneigenlijk beroep op de WW zo veel mogelijk te voorkomen:

  • Werkgevers dienen de RVU-uitkeringen die zij verstrekken aan te geven in de loonaangifteketen. UWV kan zo gemakkelijker toetsen of WW-gerechtigden die ook een RVU ontvangen voldoen aan alle WW voorwaarden zoals beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.
  • De overheid maakt afspraken met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in die zin dat de regelingen voor vervroegd uittreden vrijwillig zijn en samenloop met WW niet gewenst is.
  • Bevorderd wordt dat collectieve regelingen voor vervroegd uittreden zo veel mogelijk vorm krijgen van maandelijkse uitkeringen, in plaats van het bedrag voor de gehele looptijd ineens, zodat die (op basis van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten) verrekend kunnen worden met de WW.

 

De regering wenst met andere woorden te bevorderen dat de RVU’s door de werkgever gefinancierd worden en dat werknemers een deel van het eigen ouderdomspensioen inzetten om de uitkeringen aan te vullen. Een gelijktijdig beroep op de WW is dus in de visie van de regering niet de bedoeling van een RVU. Dat is begrijpelijk want de regelingen hebben tegengestelde doelen. De versoepeling van de RVU heeft als doel mensen die niet langer kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd tijdelijk de mogelijkheid te bieden om eerder te stoppen met werken, terwijl de WW juist is bedoeld voor personen die weer aan de slag willen.

 

UWV zal dus gaan handhaven om het risico op oneigenlijk gebruik van de WW zo veel mogelijk te ondervangen. Eén van de uitgangspunten van UWV is dat de periodieke RVU-uitkering geheel wordt gekort op de WW-uitkering.

 

Veel collectieve regelingen, zoals bijvoorbeeld de zwaarwerkregeling voor de bouwplaatsmedewerkers die vallen onder de cao Bouw & Infra, en de zware beroepenregeling voor werknemers in de bedrijfstak Afbouw, worden zo ingericht dat deelneming aan de RVU vrijwillig is en de werknemer zelf ontslag neemt door opzegging van de arbeidsovereenkomst. Zij komen – alleen al om die reden- niet in aanmerking voor WW.

 

Werkgevers die met een individuele werknemer een RVU afspreken doen er goed aan om werknemers die kiezen voor een periodieke RVU-uitkering erop te wijzen dat deze in beginsel niet kan worden aangevuld met WW. Het geeft vooraf duidelijkheid om de werknemer te vragen de arbeidsovereenkomst op te zeggen en met de werknemer geen beëindigingsovereenkomst aan te gaan. Het is interessant om te volgen – en dat doen wij uiteraard voor u – hoe UWV de komende tijd zal aankijken tegen samenloop van de eenmalige RVU uitkering (van maximaal drie x € 21.200) en de WW uitkering.