Op grond van artikel 7:401 BW is een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever verplicht om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Bestaat die zorgplicht alleen in het stadium van aanvraag en acceptatie van de verzekering, of ook daarna?

Verkoopwaarde versus herbouwwaarde

Het hof Arnhem-Leeuwarden beantwoordde deze vraag in een verzekeringsrechtelijke zaak (16 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2023:4131). Die zaak betrof een woning die al sinds 2005 leegstond en te koop werd aangeboden. De woning was vanaf 2011 verzekerd tegen het risico van brand via bemiddeling van de vaste assurantietussenpersoon van verzekerden (“X”). In 2015 is de woning afgebrand; de verzekeraar keerde daarop aan verzekerden uit op basis van de verkoopwaarde van de woning. Verzekerden meenden echter dat hun verzekeraar gehouden was de veel hogere herbouwwaarde te vergoeden.

Polisvoorwaarden en schadeafwikkeling

De polisvoorwaarden bepaalden dat de schadeafwikkeling zou plaatsvinden op basis van de verkoopwaarde (in plaats van de herbouwwaarde) als (onder meer):
– het woonhuis leeg stond, of
– langer dan twee maanden buiten gebruik was, of
– te koop stond aangeboden.

 

Nu de woning al sinds 2005 leegstond, volgde volgens het hof uit de polisvoorwaarden dat de verzekeraar in dit geval niet gehouden was méér te betalen dan de verkoopwaarde. De vordering tot betaling van de (veel hogere) herbouwwaarde werd daarom afgewezen.

Assurantietussenpersoon had beter moeten voorlichten

Wel oordeelde het hof dat X tekort was geschoten in zijn zorgplicht, omdat een assurantietussenpersoon niet alleen een zorgplicht heeft in het stadium van aanvraag en acceptatie van de verzekering, maar ook een (na)zorgverplichting op het moment dat de verzekeringsovereenkomst gesloten is en tot zijn portefeuille behoort. Tot deze taak behoort volgens het hof in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer opmerkzaam maakt op de gevolgen van de hem bekende feiten die voor de dekking van verzekering van belang kunnen zijn.

 

Daarom had X verzekerden erop moeten wijzen dat de schade op basis van de verkoopwaarde (en niet op basis van de hogere herbouwwaarde) zou worden afgewikkeld als de woning ten tijde van de brand leegstond of te koop werd aangeboden. X had hiervoor niet gewaarschuwd en had daarmee niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon. Er was immers geen sprake van een theoretisch scenario, maar van een realistisch scenario, nu het huis al jaren leegstond.

Toch een escape?

Ondanks zijn tekortschieten hoefde X het verschil tussen de herbouwwaarde en de verkoopwaarde niet aan verzekerden te vergoeden. X was niet aansprakelijk voor de schade van verzekerden omdat het causaal verband tussen de zorgplichtschending en de schade ontbrak volgens het hof.

 

Niet was gebleken dat als X wel aan zijn verplichtingen had voldaan, de verzekerden aanspraak hadden kunnen maken op de (veel hogere) herbouwwaarde. Het was namelijk niet aannemelijk dat verzekerden de woning zouden hebben bewoond of laten bewonen als zij hadden geweten van de veel lagere schadevergoeding bij brand in geval van leegstand. Ook was niet komen vast te staan dat het verzekerden gelukt zou zijn om dit huis bij een andere verzekeraar tegen herbouwwaarde te vergoeden.

Conclusie

Op de assurantietussenpersoon rust een vergaande zorgplicht, niet alleen ten aanzien van het aangaan en de acceptatie van de verzekering, maar ook daarna. Schending van die zorgplicht betekent echter niet steeds dat de assurantietussenpersoon de schade van verzekerden moet vergoeden. Het ontbreken van een causaal verband tussen fout en schade kan hieraan in de weg staan.