Het komt regelmatig voor dat iemand die overweegt om een schadevordering tegen een ander in te stellen eerst wil onderzoeken hoe kansrijk zijn vordering is.

Eén van de middelen om dat onderzoek te doen, is het laten horen van getuigen door de rechtbank. Daartoe kan op grond van art. 186 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank worden ingediend.

Doel voorlopig getuigenverhoor

Een voorlopig getuigenverhoor kan er toe dienen om voorafgaand aan een voorgenomen procedure opheldering te krijgen over de relevante feiten, zodat de belanghebbende beter in staat is zijn positie en zijn kansen in een procedure te beoordelen. Daarnaast kan het doel van een voorlopig getuigenverhoor zijn om bewijs te verzamelen ter ondersteuning van de stellingen die de belanghebbende in de eventuele procedure wil innemen.

Inhoud verzoekschrift

De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor moet volgens art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering die hij overweegt in te stellen en ook de feiten of rechten die hij wil bewijzen vermelden. Dat moet hij op een zodanig concrete en duidelijke manier doen dat voor de rechter en ook de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het getuigenverhoor betrekking zal hebben. Dat betekent niet dat in het verzoekschrift ook nauwkeurig moet zijn vermeld welke feiten en stellingen de verzoeker te zijner tijd aan zijn vordering ten grondslag wil leggen en over welke feiten hij de getuigen precies wil doen horen. Het verzochte getuigenverhoor is immers juist ook bedoeld om opheldering over de feiten te verkrijgen.

 

Wel zal in het verzoekschrift een rechtsgrond moeten zijn aangevoerd die (te zijner tijd) een basis kan vormen voor een civiele procedure. Ook zullen voldoende concrete feiten en omstandigheden moeten worden gesteld, die als zij worden bewezen of niet betwist tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Verder moet in het verzoekschrift, zo nodig, duidelijk worden gemaakt waarom de te horen getuigen daarover mogelijk kunnen verklaren.

Toe- of afwijzing van het verzoek

Een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wordt, als het aan de daaraan te stellen eisen voldoet, in beginsel toegewezen. De rechter heeft bij de beoordeling van een verzoek voorlopig getuigenverhoor dus geen discretionaire bevoegdheid. Hij wijst het verzoek toe, tenzij er een duidelijke reden is om dat niet te doen. De gronden om een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen, zijn zeer beperkt. Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek, als het aan de hiervoor omschreven eisen voldoet, slechts worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Daarnaast bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor wanneer de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft.

 

Uit de rechtspraak blijkt dat de genoemde afwijzingsgronden slechts in uitzonderingsgevallen worden aangenomen. Het voorlopig getuigenverhoor biedt voor een belanghebbende dus in de meeste gevallen goede mogelijkheden om meer duidelijkheid te krijgen over omstreden feiten. Voor de verweerder is er niet veel ruimte om met succes tegen een dergelijk verzoek op te komen. Hij zal dus goed moeten nagaan of zich in het concrete geval één van de beperkte afwijzingsgronden voordoet. Is dat niet zo en is er ook geen goede reden om tegen het aantal of de persoon van de opgevoerde getuigen verweer te voeren, dan kan verweer maar beter achterwege blijven.